Inleiding
De Hoge Burcht in Uden is in diverse publicaties over de geschiedenis van Uden beweerd dat het een voormalig kasteel in Uden zou zijn. De 15de eeuwse bron waarop dat gebaseerd was is in een eerdere publicatie door mij opnieuw bekeken. De conclusie is dat de naam Hoge Burcht verbonden was aan een groter gebied waarin ook een aantal boerderijen stonden. Boerderijen met bijbehorende grond worden wel vaker aangeduid met de naam burg, borg of berg. Dat duidt niet op een voormalig kasteel. Uit latere archiefstukken was de naam Hoge Burcht verder nog niet aangetroffen. Op de kadasterkaart van 1832 wordt een groep percelen aangeduid met de naam Hoge Burcht. Gezien de ligging van dat gebiedje pal op de Peelrandbreuk met een behoorlijke terreintrede ter plaatse mogen we veronderstellen dat de toevoeging ‘hoge’ betrekking heeft op de hoge ligging ervan, juist op de hoge peelhorst. Tot zover de eerdere conclusies met betrekking tot de Hoge Burcht.[1]
Nieuwe informatie
In het archief van de rentmeester van het Land van Ravenstein vinden we een aantal stukken betreffende de verkoop van de Hoge Burgt te Uden in 1760[2]. Het gaat over de groep percelen die op de kadasterkaart van 1832 de Hoge Burcht wordt genoemd. In 1760 is dat gebied nog geen particulier eigendom, maar het behoort tot de gemeint van Uden. Dat zijn de gronden die nog niet ontgonnen zijn en gemeenschappelijk gebruikt worden door de inwoners. Formeel is de gemeint eigendom van de landsheer: de Heer van het Land van Ravenstein. In de loop van de tijd werden in alle dorpen geschikte delen van de gemeint aan particulieren verkocht, die het dan ontgonnen tot akkerland of weiland. Tot 1760 werd de Hoge Burcht kennelijk niet geschikt geacht voor ontginning. Daar lijkt ook een goede reden voor geweest te zijn. Het terrein lag tegen de Peelrandbreuk aan de hoge kant en dat betekent dat het een wijstgebied geweest moet zijn. Uit de archiefstukken blijkt dat inderdaad het geval, zoals we zullen zien.
Handtekeningenactie
Het begon met wat we nu een handtekeningenactie zouden noemen. Een aantal vooraanstaande boeren in Uden klaagden dat ze tot op dat moment niet in aanmerking waren gekomen voor het aankopen van een stuk van de gemeint, omdat de verkochte delen tot dan toe kennelijk veel te ver weg lagen voor hen. Samen stelden ze een verzoek op om de Hoge Burcht te kunnen kopen en het stuk werd voorzien van hun handtekeningen (20 stuks in totaal, zie de bijlage) en verstuurd naar Johan de Lauwere, erfdrossaart van het Land van Ravenstein, zetelend in Ravenstein. In het verzoek werden allerlei redenen aangedragen waarom het voor de landsheer voordelig en aantrekkelijk zou zijn om de Hoge Burcht te verkopen. Eén van die redenen was de bodemgesteldheid van het terrein. Van de zo genoemde Borgt wordt in het verzoekschrift geschreven dat het: “moorassighe en sumpige grond en is, waerinnen dagelijx de beesten, weijende op het Broec als mede de paerde niet alleen komme in te valle ende dus gestelt worden in het grooste gevaer van daerinnen te moete versmooren, maer ook differente verongeluckt sijn”. In hedendaags taalgebruik: “Het is moerassige en zompige grond. Het vee, dat dagelijks in het Broeck graast, en ook de paarden komen er in te vallen. Ze lopen het gevaar om er in te verstikken (versmoren). Er zijn al verschillende ongelukken gebeurd.”
Mogelijk hebben de heren wat overdreven, maar dat het er erg moerassig geweest moet zijn is duidelijk. Koeien en paarden kunnen er gewoon in wegzakken. Het lijkt op een verhaal dat verteld wordt over Eessens Put op de grens van Bakel en Deurne. Eessens put ligt ook op een breuk en het is er zo moerassig dat er sprake is van een put. Het verhaal gaat dat een paard en wagen er compleet in verdwenen is. Dus niet alleen een paard, maar zelfs de wagen is ‘versmoord’.[3] Het is duidelijk dat het wijstverschijnsel op de Hoge Burcht bijzonder nadrukkelijk aanwezig was. Het zal de reden zijn geweest dat het terrein nog niet eerder ter ontginning werd verkocht.
De verkoop
De landdrost van Ravenstein heeft het verzoek uit Uden doorgestuurd naar de Keurvorst, de Heer van Ravenstein. Die ging akkoord met de verkoop, maar stelde wel een aantal randvoorwaarden. De beambten in Ravenstein, Johan de Lauwere, J.J. van Willigen en A.J. van der Gheest waren van mening dat die randvoorwaarden niet erg praktisch waren en zij stelden voor dat dit gedeelte van de gemeint verkocht zou worden op dezelfde manier waarop al eerder delen van de gemeint waren verkocht. Voorstel was om elke koper een cijns te laten betalen van een halve stuiver per morgen, zoals gebruikelijk was bij eerder verkochte percelen. De landsheer ging daarmee akkoord en gaf op 3 juni 1760 de opdracht aan het bestuur van Uden om tot verkoop over te gaan. Totaal werden op 15-7-1760 10 à 12 morgen verkocht voor een prijs van 5 à 6 gulden Hollands per morgen. Een morgen is een oppervlaktemaat die iets minder is dan 1 ha. In 1760 is dus circa 10 ha verkocht. We kunnen dat vergelijken met de gegevens van het kadaster. De Hoge Burcht in 1832 omvat van de kadastrale sectie K de nummers 676 t/m 698. Als we de oppervlakte van die percelen optellen komen we uit op 9,62 ha. De verkoop van 1760 komt dus keurig overeen met de Hoge Burcht zoals op het kadaster aangegeven.
Tot slot
Dat het terrein met de naam De Hoge Burcht tot 1760 een deel was van de gemene gronden van Uden en niet in particuliere handen was, is een extra argument voor de stelling dat de Hoge Burcht niet de naam was van een voormalig kasteel in Uden. Aan het eind van de middeleeuwen was er ten noordwesten van Moleneind een gebied dat de naam Burcht of Burgt droeg. Het moet toen om een groter gebied zijn gegaan, waarbinnen ook boerderijen lagen (drie hofsteden). Waarschijnlijk zijn dat boerderijen op Moleneind, zoals bijvoorbeeld de Hooihof, maar het kunnen ook boerderijen geweest zijn dichter bij de Leijgraaf in het lage deel van Burcht. De Peelrandbreuk doorsnijdt het gebied. Aan de kant van de horst ligt een hoger gedeelte, dat de naam Hoge Burcht kreeg. De Hoge Burcht was een gebied met sterke wijstverschijnselen en om die reden erg moerassig.
Op de Hoge Burcht wordt in 2018 een onderzoekssleuf gegraven om de verschijnselen rond de Peelrandbreuk verder te kunnen onderzoeken. Misschien worden ook de weggezakte en versmoorde koeien weer teruggevonden.
Bijlage
Het verzoek voor de verkoop van de Hoge Burcht door inwoners van Uden, gericht aan J. de lauwere erfdrossaard van de heerlijkheid Ravenstein.
(Archief Rentmeester Land van Ravenstein, 1535 – 1794 (1900), inv nr 97)
Vertoone seer reeverentelijk de ondergeschreven inwoondere en naebueren van Uden, hoe dat alhier zeedert eenige iaeren herwarts door u hooghedelsten ordres te voordeele van onse gemeente op differente plaetsen is ondernomen geweest eene vercoopinge van heijvelden, waerdoor veele der ingeseetenen seer veel sijn worden bevoordeelt als hebben sigh de zelve ten deele met alnog noodige bouwlanden, en ten deele met die haer manqueerende weij- en hoij-velden versien.
Het is nu soo Hooghedel gestrengen Heer dat de supplienten voor het mest van dusdaenigen voordeeligen vercopingen niet en hebben connen proufijteeren weegens die weit aftgeleegenigheijt den selve, ende alsoo hebben moete gefrusteert blijven tot nogh toe. Van dusdaenige avantagies als alle andeere naebuere, soo wel alhier binnen Uden als ook tot Zeeland en Boekel. Door uwe hooghedelgestrenge sijn worden begonstiget ende daeromme ook gerne de supplienten in voegen als voornoemd, zoude wille hebben. Dat eenen Hoogh Heij genaemt de Borgt ten voordeele van deese geemeente, ende tot onderstant van de supplienten tot supplereng haerer manqueerende wey- en hoy-landerijen zouden mooge worde vercogt, ende dat alleen in soo vern als de selve, soo genoemde Borgt, niet als moorassighe en sumpige grond en is, waerinnen dagelijx de beesten, weijende op het Broec als mede de paerde niet alleen komme in te valle ende dus gestelt worden in het grooste gevaer van daerinnen te moete versmooren, maer ook differente verongeluckt sijn, soo dat de moorassigen plaetse op voornoemde Borgt niet anders en dient, dan alleen tot naedeel van het geemeen. Beste om reeden voornoemt integendeel tot groot voordeel van deeze geemeente zouden konne weesen, bij aldien deesen moorassigen grondt ter groote van 10 à 12 mergens publijk zouden worden vercogt, waarbij de geemeente considereeren zoude konne worden bevoordeelt met de daervan proveneerende coopspenningen. Dienende tot aflossing van de geemeen schulden als ook met de vermerdering der beede. Beide tot ontlasting en verligting der ingeeseetene zijnde niet minder der uijt spruijtende de avantagie voor onse gnadigsten landsheer, niet alleen mit vergrooting van dessens chijns-boek maar ook sijne thienden, soo als een en ander constert uijt die voorhergegaene vercoopinge der heijvelden, ander werts soo weijsligh ondernomen en geeffectueert, ende lasten tot onderstant van de suppliente, de welke de eentigste sijn die tot nogh toe hebbe moeten agterliggen ende voor haar geene hoopeneng overig is, ten zije door assistentie van u Hooghedelgestrenge ten welken eijnde des supplienten sig keeren tot de zelve.
Ser oetmoedelijk versoekende supplienten insiende de boven aangevoerden redenen ende motieve, gelieve de burgemeesteren ernstelijk te beeveele dat de selve sulle hebben de moorassige grond op de Borgt te vercoopen.
Soo en in dier voegen als door haere voorschreven alhier, binne Uden ten voordeele van sijn Churv. Dhllt als meede van deese geemeen ende ten behoeve van de ingezeetene worden gedaen.
Zo poene dat bij faute van weigeering, u hghede.. het zelve sal konne te doen, dan wel soo als u Hoogh edele naar exigestie van saake in deese het voordeeligste te zijn, zal vinden te behooren.
Dit doende
Gerit Vos als out burgemeester 1746
Adriaan van Hemert out burgemeester
Dierck Pulsers als nabuer
Hendriens van den Heuvel oude burgemeester 1757
Francis van Berckel als nabuer
Jacobus van Berckel out borgemeester 1748
Jan Aldenhuijsen out borgemeester 1750
Peter van Dal
Hendrick van den Beurch
Henricus van de Meir als nabuer junior
Adriaen van Rooij out burgenmeester 1748
Godefrid Verkulen borgorgemestet inden jaere 1754
Jacobus van der Meir als nabuer
Heymerick Mulders out burgemeester 1758
Jan de Bie nabuer
Dit is het hantmerk van Peter Drissen out borgemester
Henricus van der Meir senior
Francis Blaij van Berckel nabuer
Hermanus Pulsers borgemeester anno 1755
Jan van Lieshout
[1] Jan Timmers, De Hoge Burcht, Sprokkelingen jrg 31, nr 124. Juni 2018. Ook op: https://www.jantimmerscultuurhistorie.nl/nederzettingen/over-de-hoge-burcht-van-uden/
[2] Archief Rentmeester Land van Ravenstein, 1535 – 1794 (1900), inv nr 97
[3] https://www.jantimmerscultuurhistorie.nl/grenzen/eessens-put-naar-een-reconstructie-van-een-opvallende-markering-in-het-landschap/