Gebinten van boerderijen zijn gemaakt van boomstammen, meestal eiken. Voor elk zwaar gebintonderdeel, zoals de stijlen en de ankerbalk, werden afzonderlijke stammen gebruikt. Het karwei begint met het vellen van meestal aangekochte eiken bomen met voldoende lengte en dikte. Meestal wordt eerst de bast van de stammen verwijderd, omdat die voor andere doeleinden gebruikt kon worden. Bovendien is de bast en de zachte buitenkant (het spinthout) van de stam het meest gevoelig voor houtrot. Het schillen van de stammen werd ‘blekken’ genoemd. Daarvoor had men de beschikking over zogenaamde blekmessen of trekmessen. Zo’n mes had aan weerszijden een handvat, zodat er met twee handen getrokken kon worden.
Kantrechten
Na het blekken blijft een kale stam over. Om de stam goed te kunnen gebruiken als bouwhout in gebinten werd hij gekantrecht. Dat betekent dat van de ronde stam aan vier zijden delen werden afgehakt om vlakke kanten te krijgen en een rechthoekige doorsnede. Om niet te veel dikte te verliezen bleven de vier hoeken meestal min of meer afgerond. Het kantrechten begint met het aftekenen. Een touw of katoenen spatlijn wordt met krijt ingewreven en in de lengterichting over de stam strak gespannen. Door vervolgens die lijn in het midden op te trekken en los te laten schieten verkreeg men een rechte krijtlijn op de ronde stam. Voor elke zijde die moet worden gekantrecht is er aan de bovenkant en aan de onderkant een krijtlijn nodig. Is dat gebeurd, dan worden met een bijl dwars op de stam inkepingen ingehakt, precies tot op de krijtlijnen. Dan pas kon het echte kantrechten beginnen.
Met een speciale kantrechtbijl worden de delen van de stam tussen de kepen weggehakt. Die eerder gemaakte inkepingen zorgen ervoor dat het hout niet op de verkeerde plaats ging splijten. Op die manier kon de buitenkant van de stam goed vlak gemaakt worden. Dat lukt beter naar mate men het juiste gereedschap had. Een kantrechtbijl, ook wel timmermansbijl of beslagbijl genoemd, is niet zo maar een gewone bijl. Hij heeft een breed blad en een iets gebogen snede. Vaak ook is de bijl asymmetrisch en zit de korte steel niet in het midden, maar iets opzij, zodat de bijl aan één kant vlak is.
Er wordt gehakt met de vlakke kant aan de kant van de stam. Voor het kantrechten was enige oefening nodig, maar een vakman kon dat behoorlijk snel. Kantrechten werd overigens niet alleen gedaan om aan boomstammen vlakke kanten te krijgen, maar bijvoorbeeld ook om rechte kanten aan planken te maken. Het kantrechten of beslaan van bouwhout wordt al heel lang gedaan, waarschijnlijk al in de prehistorie. Bij een opgraving in Krefeld-Gennep werd een asymmetrische bijl gevonden uit de vierde eeuw. Ontegenzeggelijk was dat een kantrechtbijl, hoewel de archeologen dat niet als zodanig hebben herkend. Op het Tapis de Bayeux, een borduurwerk van 70 meter lang waarop de Slag bij Hastings in 1066 is afgebeeld, is een timmerman geborduurd die planken voor de bouw van schepen aan het kantrechten is.
Disselen
Voor het maken van de meeste gebinten voor een boerderij werd volstaan met gekantrechte balken. Voor gebinten in het woongedeelte van de boerderij was men vaak wat kritischer en die kregen meer aandacht. Daarvoor werden de balken nog vlakker afgewerkt. De binnenkant van de gebintstijlen en de onderkant van de ankerbalk moesten helemaal vlak zijn en rechte hoeken hebben. Soms gold dat voor alle zijden van de stijlen en balken. Voor het nog vlakker en gladder maken van het oppervlak zijn er twee mogelijkheden: zagen of disselen. Disselen wordt gedaan met speciaal gereedschap, een dissel. Het blad van een dissel is wat gebogen. De snede is recht en staat loodrecht op de steel. Het kantrechten wordt staande naast de stam gedaan door de bijl verticaal langs het hout te slaan. Bij disselen wordt horizontaal gewerkt aan de bovenzijde van de stam, in gebogen houding, doorgaans wijdbeens in spreidstand over de stam. Het levert een opvallend glad oppervlak op.
Zagen
Voor het vervaardigen van stijlen en balken met een vlak oppervlak en een rechthoekige doorsnede, maar ook voor kleinere onderdelen zoals de zolderribben kon er gezaagd worden. De stam die gezaagd moest worden werd boven op een zaagstelling vast gemaakt en er werd met twee personen gewerkt. De bovenzager staat boven op de zaagstelling en de balk. De onderzager staat eronder. Ze gebruikten een raamzaag of een stellingzaag. Beide hebben aan de einden handvaten. De zagers trokken om beurten de zaag heen en weer. Bij gebrek aan een zaagstelling kon ook een diep gat worden gegraven, waar de stam overheen werd gelegd. De onderzager ging dan onder in het gat staan.
Bij een raamzaag is het zaagblad in het midden van een houten raam bevestigd. Zo’n raam heeft nadelen en zit soms in de weg. De stellingzaag is later in gebruik gekomen. Het is een veel steviger zaagblad en dat hoeft niet ingeraamd te worden. De handvaten zitten direct aan het zaagblad bevestigd. Het handvat van de onderzager kan eenvoudig losgemaakt worden, zodat de zaag makkelijk tijdens het zagen uit de zaagsnede genomen kan worden. Dat moet bijvoorbeeld gebeuren om te voorkomen dat aan de einden de zaagstelling wordt geraakt tijdens het zagen.
Het zagen van balken en planken uit stammen is zwaar werk en vergt ook enige ervaring. Er waren vroeger beroeps houtzagers, die op meerdere plaatsen het zaagwerk uitvoerden. Het kon ook behoorlijk gevaarlijk zijn onder meer door het hanteren van zware balken en stammen. In een schepenakte uit Someren van 1664 wordt melding gemaakt van de dood van beroeps houtzager Jacob Jan Weijlaers. Hij werd tijdens het werk door een vallend stuk hout aan zijn slaap getroffen en hij overleed aan de verwondingen.
Verbindingen maken
De volgende stap in de richting van een gebint is het maken van de verbindingen tussen stijlen, ankerbalk en schoren. Het waren allemaal zogenaamde pen-gat-verbindingen. Dat betekent dat op de plaats van de verbinding in de ene balk een pengat gemaakt wordt, waarin later de pen van de andere balk gestoken kan worden. Aan het eind van die andere balk moet hout wordt weggehakt of gezaagd, zodat een pen overblijft. De pen wordt in het pengat gestoken en dwars door die verbinding heen wordt een gat geboord, waardoor een houten toognagel wordt geslagen. De toognagel zorgt ervoor dat de verbinding op zijn plaats blijft.
De verbinding van de ankerbalk met de stijlen ziet er iets anders uit. Daarvoor zijn grotere pengaten nodig en ook grote pennen. De pen van de ankerbalk steekt dwars door de stijl en wordt aan de andere kant van de stijl met houten wiggen verankerd.
De grote gaten die nodig zijn voor verbindingen van dikke balken verzwakken de sterkte van de balk. Er wordt daarom voor gekozen om ze aan te brengen in het dikste en hardste gedeelte van de oorspronkelijke stam en dat is het deel onderaan, zo dicht mogelijk bij de wortel. Bij ankerbalkgebinten komen die verbindingen meer aan de bovenkant van de stijlen te zitten. Het gevolg is dat de boomstammen, waaruit de gebintstijlen zijn gemaakt, altijd ‘op de kop’ komen te staan met het dikste gedeelte bovenaan. Aan de onderkant zijn de stijlen daarom in het algemeen dunner.
De pengaten werden gemaakt door eerst rijtjes van aaneengesloten gaten te boren. Daarna werd het pengat met een beitel rechthoekig van doorsnede gemaakt. Pen en gat worden precies op maat gemaakt en elke verbinding is weer anders. Als het timmerwerk op de bouwplaats werd uitgevoerd konden de verbindingen direct in elkaar gezet worden. Als het timmerwerk werd uitgevoerd in de werkplaats van de timmerman, moesten alle verbindingen gemarkeerd worden, zodat op de bouwplaats de bij elkaar horende onderdelen op de juiste manier konden worden samengevoegd tot een gebint. Het markeren gebeurde met zogenaamde telmerken. Daarmee werden de verbindingen als het ware genummerd. Met een platte beitel of met een ronde guts worden streepjes of putjes in elke balk gehakt. Soms worden Romeinse cijfers gebruikt. Er zijn verschillende soorten telmerken en verschillende manieren om de verbindingen of gebinten te nummeren. Daar gaan we hier nu niet verder op in. Op oude gebinten zijn nog heel vaak de telmerken aanwezig.
Bronnen
Bernard van Dam, Oud Brabants Volksleven, wonen en werken op het Brabants platteland, Stichting Brabants Heem, Eindhoven 1972
L.A. van Prooije, De vakleu en et vak, boerderijbouw in Oost-Gelderland vanaf de eeuwwisseling tot ca 1940, vaktermen en werkwijze, Stichting Historisch Boerderijonderzoek, Arnhem 1984
Renate van de Weijer, De transformatie van hout, cultuur en techniek in Zuid-Nederland, in: Charles de Mooij en Renate van de Weijer, Rijke oogst van schrale grond, een overzicht van de Zuidnederlandse volkscultuur ca 1700-1900, Zwolle 1991
G. Berends, Historische houtconstructies in Nederland, Stichting Historisch Boerderijonderzoek, Arnhem