In het begin van de 20ste eeuw worden er volop langgevelboerderijen gebouwd. Waren de oudere langgevelboerderijen meestal voorzien van wolfseinden of schilddaken, later worden die schildjes steeds kleiner en langzaam verdwijnen ze helemaal. De dwarsgevels van de nieuwe langgevelboerderijen worden topgevels. Het muurwerk loopt door tot aan de nok. Steeds vaker raken de boerderijen ook geheel “onder de pannen” en verdwijnt het stro als dakbedekking. Een andere ontwikkeling in de 20ste eeuw is het structureel aanbrengen van een brandmuur tussen bedrijfsgedeelte en woongedeelte. Een echte brandmuur die vanaf de begane grond tot aan de nok van het dak doorloopt. De brandmuur moet voorkomen dat een eventuele brand in het bedrijfsgedeelte overslaat naar het woongedeelte of omgekeerd.
Een andere belangrijke verandering wordt ingezet na de eerste wereldoorlog. Langzaamaan raakt kunstmest ingeburgerd en zijn boeren minder afhankelijk van de potstal. Landelijk wordt het ombouwen van potstallen naar grupstallen flink gepromoot. Op het erf verschijnen mestvaalten en gierputten en de potstaldeuren worden dichtgemetseld. Bij nieuwbouw worden geen potstaldeuren meer aangebracht.
Vanaf 1920 zien we de introductie van de Franse kap of mansardekap bij boerderijen. Het grote voordeel van een dergelijke kapconstructie is dat het veel extra ruimte biedt op de balklaag voor de opslag van hooi.
Behalve functionele ontwikkelingen, zoals de grupstal en de mansardekap, zien we een aantal veranderingen die hoofdzakelijk toe te schrijven zijn aan de verhoogde aandacht voor vormgeving en detaillering. Een ontwikkeling die bij woonhuizen al eerder zichtbaar was, maar vanaf 1925 ook duidelijk zichtbaar wordt bij de bouw van boerderijen. Zo is er meer aandacht voor het metselwerk en de detaillering ervan, vooral de afwerking aan de bovenkant van de gevels, in de top van de korte gevels en boven ramen en deuren. Vaak wordt de voordeur iets teruggeplaatst, zodat er een portiek ontstaat. De ramen hebben vaak nog de afmetingen van traditionele zesruitsschuiframen, maar de indeling heeft een T-vorm. Boven het raam zien we geen gewone platte strekken, maar zogenaamde hanenkammen met een verspringende bovenkant. Luiken zijn soms halfhoog. Ze worden vaker voorzien van panelen en lichtroosters bovenin.
Bij nieuwgebouwde boerderijen constateren we dat de bouwvorm in grote lijnen de langgeveltraditie volgt in die zin dat woning, stal en schuurgedeelte achter elkaar worden geplaatst in een langgerekt gebouw en dat de toegang en ramen in het woongedeelte zich in de lange gevel bevinden. Echter staldeuren en schuurdeuren in diezelfde gevel ontbreken steeds vaker, onder meer als gevolg van het verdwijnen van de potstal en de daarmee samenhangende potstaldeuren. Functioneel zijn het langgevelboerderijen, maar ze zien er anders uit door het ontbreken van de grote stal- en schuurdeuren.
Belangrijk voor de bouw van boerderijen gedurende en na de tweede wereldoorlog zijn de activiteiten van overheidsinstanties die zich bezighouden met de wederopbouw, aangevoerd door het Bureau Wederopbouw Boerderijen. Niet alleen ter vervanging van vernielde boerderijen, maar ook om andere redenen moeten in korte tijd veel boerderijen worden gebouwd, wat leidt tot het gebruik van algemene modellen en gestandaardiseerde tekeningen en bestekken voor doorgaans sobere, maar functionele gebouwen. Al snel ontstaan bij wederopbouwboerderijen ook streekeigen bouwvormen.
Gescheiden woon- en bedrijfsgedeelte
Na de wederopbouwperiode verdwijnt aan het eind van de jaren 50 van de 20ste eeuw de traditie dat in boerderijen woning en bedrijfsgedeelte onder één dak gecombineerd worden. Het woongedeelte en het bedrijfsgedeelte worden in afzonderlijk gebouwen ondergebracht. Opvallend daarbij is dat er een verbinding wordt gemaakt tussen woning en stal middels een lagere tussenbouw. Het moest voor de boer mogelijk blijven om ‘binnendoor’ van de woning op de stal te komen. In feite ontstaat een Brabantse variant van de kop-hals-romp-boerderij. Pas in de jaren 60 worden woonhuis en stal echt los van elkaar gebouwd.
We kunnen heden ten dage nauwelijks nog spreken van een boerderij als een afzonderlijk, kenmerkend gebouw. Op het agrarisch bedrijfsterrein (bouwblok) zien we allerlei soorten gebouwen, stallen en voorzieningen verschijnen. De moderne boerenwoning is een plattelandswoning, die soms nog traditionele bouwelementen kent, maar dan al gauw het karakter van een boerderette krijgt.