Brouwhuis, in de middeleeuwen Bruheze genaamd, is een buurtschap die voorheen deels in Bakel en deels in Vlierden lag. Beiden waren lange tijd afzonderlijke gemeenten. Zowel het Vlierdense als het Bakelse deel van Brouwhuis werden in 1967 toegevoegd aan Helmond. Helmond bouwde er een nieuwe, grote woonwijk. In het buitengebied ten zuidoosten van de wijk Brouwhuis ligt een groep boerderijen aan de Weyerweg. Dit gebied wordt vanouds De Weijer genoemd. Het is een oude visvijver en is als laaggelegen gebied herkenbaar tussen de Weyerweg en de Vlierdense Bosdijk. De Wolfsputterbaan loopt er dwars doorheen.
Vivarium, en geen vinarium
Verspreid in Brabant komen behoorlijk veel weijers voor. Ze dateren doorgaans uit de middeleeuwen. Middeleeuwse oorkonden zijn vaak in het latijn en de term die ervoor gebruikt wordt is ‘vivarium’. Archiefonderzoekers lezen deze term heel vaak als ‘vinarium’. Dat is niet zo heel vreemd, omdat in middeleeuwse handschriften de letters u, v en n heel moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Als er vervolgens een vertaling wordt gegeven, dan komt men vaak uit op ‘wijngaard’. Die vertaling is ingegeven door het eerste deel ‘vin-‘, dat betrekking heeft op ‘wijn’. Het Latijnse woord ‘vinarium’ betekent echter geen ‘wijngaard’, maar veel eerder ‘wijnton’. Zoeken we daarentegen in Latijnse woordenboeken de betekenis van ‘vivarium’, dan zien we als vertaling: bewaarplaats voor levende dieren: menagerie, vooral visvijver. Het Nederlandse woord vijver is direct afgeleid van dit Latijnse woord. De vaak gemaakte leesfout of vertaalfout is een van de redenen dat veel middeleeuwse vermeldingen van een weijer over het hoofd worden gezien. In Nederlandstalige oorkonden komen we overigens niet de term ‘vijver’ tegen, maar de oudere vorm ‘weijer’ of spellingsvarianten daarvan. Door veel onderzoekers wordt een weijer beschouwd als één van de aanduidingen van een open water zoals een ven. Dat laatste is eveneens een reden dat vermeldingen van een weijer niet als bijzonder worden beschouwd.
De inrichting
Een weijer was niet zo maar een ven of een poel. Het kan beschouwd worden als een viskwekerij. Ongetwijfeld was zo’n weijer oorspronkelijk een natuurlijke laagte met water, maar er werd wel het een en ander aangepast. Zo was het mogelijk om het waterpeil te regelen. Toen Goyart van Scheepstal in 1332 zijn weijer in Milheeze verkocht aan de Commandeur van Gemert werd vastgelegd dat de commandeur het water in de weijer zo hoog mag laten stijgen als hij wil. Hij mag water aanvoeren en laten afvoeren en hij mag daarvoor sloten graven. Voor de aanvoer en afvoer van het water wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van natuurlijke waterlopen. Bij het afvoerpunt wordt in die waterloop een stuw gemaakt om het water te kunnen opstuwen of juist het waterpeil te verlagen. Op het moment dat er vis gevangen moet worden zal het waterniveau worden verlaagd, want dan is het makkelijker om de vis te vangen of te verzamelen. Bij de Elschotsweijer in Vlierden (waarover verderop meer) wordt expliciet melding gemaakt van de aanwezigheid van een ‘sluijse’, waarmee de stuw bedoeld moet zijn.
Bij de oudst bekende vermelding van de weijer in Brouwhuis uit 1394 staat over de wateraanvoer en afvoer ook iets vermeld. “Jan Rover zoon van wijlen heer Geerling Rover, ridder, verkoopt aan Rycolt Borchgreve een zekere weijer met ondergrond, gewoonlijk genaamd Dapperslaar gelegen in de parochie Deurne in de pastoria van Vlierden ter plaatse genaamd Bruheze, tussen het erf van Aart Stamelart van Bruheze aan de ene kant en tussen het erf van wijlen Willem van Bruheze aan de andere kant, met de volle waterinlaat aan de hoge kant van de weijer en de volle doorlaat en wateruitlaat aan de lage kant van de weijer. Zo vaak als hij wil mag de eigenaar de doorlaat en de uitlaat van het water gewoonlijk in werking stellen, etc. “ (BP R1179, f722, juni-augustus 1394, zie de bijlage)
Er wordt dus expliciet vermeld dat de verkoop niet alleen de visvijver (het water met de ondergrond) zelf betreft, maar ook de inlaat, de doorlaat en de uitlaat van het water. Ook hier beschikt de eigenaar over middelen om de wateraanvoer en afvoer te regelen. Hij mag het water ten alle tijden weg laten lopen. De waterloop bij de weijer van Brouwhuis is de Weijerseloop. Op de oudste topografische kaart van ca 1840 bestaat de bovenloop van de Weijerseloop uit twee takken. De weijer zelf is dan al geen open water meer, maar ontgonnen tot weiland. De ene tak van de Weyerseloop begint in de weijer zelf. De andere tak komt vanuit het heidegebied van Vlierden en mondt aan de noordkant in de weijer uit. Dat laatste stuk is erg recht en is beslist gegraven cq gekanaliseerd. Naar alle waarschijnlijkheid is juist deze noordelijke tak de oorspronkelijk watertoevoer van de weijer. Bij de aanleg van de weijer zal de waterloop kunstmatig zijn aangepast om de waterinvoer te kunnen regelen.
Ook op de kaart van ca 1840 (fig 1) is te zien dat het oostelijk deel van de weijer begrensd wordt door een wal met daarop begroeiing. Op latere topografische kaarten is de wal nog duidelijker aangegeven en dan blijkt dat de weijer in zijn geheel was omgeven door een begroeide wal of dijk. Op de kaart van ca 1900 is dat het meest duidelijk te zien. De omringende wal is op de kaart met een rode lijn aangegeven. Een flink gedeelte van de wal om de weijer blijkt nog steeds aanwezig te zijn. Op de huidige hoogtekaart van het gebied is dat duidelijk waarneembaar.
Dat de wal niet pas in de 19de eeuw is aangelegd, maar veel ouder moet zijn, blijkt al uit het feit dat de weijer ca 1840 al drooggelegd en ontgonnen was. De wal heeft dan nauwelijks een functie meer. Verder blijkt dat ook uit vermeldingen zoals die van 1508 (schepenbank Helmond inv nr 3801) waarin als belending van een perceel grond in Vlierden wordt vermeld: “den dijck van der Wijer”.
Op de moderne hoogtekaart (fig 3) zien we aan westelijke kant van de weijer wat bijzonderheden. Het lijkt erop dat aan die kant de oude weijer een stuk groter geweest is. Die uitbreiding is met een rode stippellijn aangegeven. Uit de hoogtekaart van de weijer zou nog afgeleid kunnen worden dat die uitbreiding zelfs nog groter was en dat de oorspronkelijke weijer, enigszins versmald, helemaal tot aan de Weyerweg doorliep.
De weijer werd kennelijk niet het gehele jaar in zijn geheel als visvijver geëxploiteerd. Beijers en Koolen maken melding van de getuigenis: “Frans Mathijsen de Groodt, schepen en 75 jaren, verklaart ter instantie van de regeerders van Vlierden, dat hij weet, dat de inwoners van Vlierden 40 jaer herwaerts den Brouwhuysse Wijer, altijt onbewoond, vreedelyck ende gerustelycken met haere bestialen met weijden hebben gebruyckt daernae drijvende hunne peerden beesten ende scaepen derwaerts den geheelen Weijer door tot de Brouwhuysse ackers toe, sonder dat de selve ingesetenen van Vlierden daerinnne sijn geturbeert” [= gehinderd]. Hij was hiervan terdege op de hoogte omdat hij in de jaren 1633/1634 op Brouwhuis woonde “zijnde toentertijd twee hoeven”.
Kennelijk was de weijer in de zomer deels in gebruik als weiland. De inwoners van Vlierden konden er ongestoord hun vee dwars doorheen drijven.
De weijer en de grenspalen van Vlierden
Uit het kaartmateriaal is de ligging van de weijer van Brouwhuis prima te reconstrueren. Mede op grond van de hoogtekaart is ook de oude begrenzing redelijk duidelijk in het landschap aan te wijzen. De Weijerseloop vormde voorheen als waterafvoer, westelijk van de weijer, de grens tussen het Vlierdense en het Bakelse deel van Brouwhuis. De weijer zelf ligt in Vlierden. De aanvoer van het water vanuit de heide van Vlierden lag ook binnen de grenzen van Vlierden.
De Bruhezer weijer is een oud grenspunt van Vlierden, dat al genoemd wordt bij de oudste grensbeschrijving van Vlierden. Die grensbeschrijving dateert van 8-8-1468. Beijers en Koolen zeggen daarover dat de inhoud ervan alleen bekend is vanuit een 17de-eeuws afschrift, waarin de benamingen van de grenspalen wat verminkt uit de strijd zijn gekomen. De betreffende passage over de grens luidt: “… ende soo voorts tot aen den Briersche Wijer totten pael aldaer, vandaer soo recht voort tot aen een pael den Deursenschenwech ende so recht voort …”.
De grenspaal wordt dan aangeduid als de Briersche Weijer. ‘Brier’ kan in dit geval de betekenis hebben van grens. Het woord komt in Brabant vaker voor als grens en is de Brabantse vorm van de term barrier. Het is waarschijnlijker dat ‘Briersche’ hier een verminking is van ‘Bruhesche’. De betreffende grenspaal heeft naar alle waarschijnlijk gestaan bij de plaats waar de Weijerseloop onder de Weyerweg doorloopt. Dat maakt het meteen waarschijnlijk dat dat punt ook de oude “uitlaat” van de weijer is geweest, zoals op basis van de hoogtekaart ook het geval is. De volgende grenspaal die wordt genoemd is de paal bij de Deursenseweg, de weg naar Deurne. Ongetwijfeld stond die paal ten noorden van de weijer op de plaats waar een rechte hoek in de grens zit. Op de kaarten in fig 1, 2 en 5 is de oude dorpsgrens aangegeven.
De eigenaars van Dapperslaar
De oudste vermelding van de de weijer van Brouwhuis uit 1394, die dan de Dapperslaar wordt genoemd, betreft de verkoop door Jan Rover, de zoon van wijlen Geerling Rover, ridder, aan Ricolt Borchgreve. Bij die verkoop wordt aangegeven dat de weijer ligt tussen het eigendom van Arnt Stamelaert van Bruheze en eigendom van wijlen Willem van Bruheze. Van deze Arnt Stamelaert van Bruheze is bekend dat hij eigenaar was van Groot Bruheze in Bakel. Zijn vader, die ook Arnt Stamelaert van Bruheze heette, was waarschijnlijk de stichter van de kapel op Brouwhuis. Arnt Stamelaart senior had een broer Willem van Bruheze, die al voor 1385 was overleden en die eigenaar was van het Vlierdense deel van Brouwhuis. Hun beider vader heette ook al Arnt Stamelaert van Bruheze. In de oude leenregisters van de hertogen van Brabant lezen we: “Arnt Arnts Stamelaert van Bruheze hout al sijn goet van Bruheze gelyc d’oude Arnt van Bruheze hielt ende steet in d’oude boeken op Arnt van Bruheze.”
De Bakelse en Vlierdense delen van Bruheze, Klein en Groot Bruheze, vormden samen van oorsprong één leengoed van de hertog van Brabant. Bij een grensconflict in 1618 tussen het klooster Binderen (de toenmalige eigenaar van de weijer) en Willem Polluyn, die eigenaar was van het aangrenzende land, wordt Willem nog steeds leenman genoemd (Schepenbank Helmond inv nr 3825. In 1394 ligt de Dapperslaar ingeklemd tussen de twee delen van het leengoed en dat doet vermoeden dat het van oorsprong daarvan deel uitmaakte. Dan zou Jan Rover, de eigenaar tot 1394, het eigendom hebben verworven van de familie Van Bruheze. Opvallend is dat Jan Rover ook, net als zijn vader Geerling, een deel van de tienden van Vlierden bezat. Nog in 1325 was Arnt Stamelaert van Bruheze eigenaar van die tienden. Ergens rond het midden van de 14de eeuw moet Geerling Rover een deel van de tienden van Vlierden hebben verworven.
Toch lijkt het dat de weijer geen onderdeel was van het leengoed op Bruheze. Hij zou dan leengoed moeten zijn en geen cijnsgoed. Echter de weijer van Brouwhuis wordt vermeld in de cijnsboeken van de hertog van Brabant. In een 16de eeuws hertogelijk cijnsregister (Raad en rentmeester generaal der domeinen, inv nr 180) komen als achtereenvolgende cijnsplichtige eigenaren van de Dapperslaar voor:
Domicella Anna Everardi de Doerne ut nuncia mortalis.
Domina Philippa du Bu, abbatissa
Domina Elisabeth de Doernen, Abbatissa den Bynderen pro
Gerardo filio Godefridi de Eyck gener Ricaldi filius legitimi
quondam Ricaldi de Borchgreve, pro Ricaldo predicto de
vivario uno cum suo fundo dicto ter Dapparslair quo
pridem spectabat ad Johanne dictum Rover filius quondam
Domini …… Roveri, militis, sitis in prochia de Doerne
in…. de Vlierden, ad locum dictum Bruheze
inter hereditatem Arnoldi Stamelaert et Wilhelmi de Bruheze. XII D. novo
Voor de duidelijkheid: in cijnsregisters staan opeenvolgende eigenaars niet onder elkaar, maar juist boven elkaar. In omgekeerde volgorde dus. De oudst vermelde staat dus onderaan. Jan Rover, zoon van Geerling Rover, ridder is de eerst vermelde. Als we gaan zoeken in het oudste cijnsregister van de hertog van Brabant uit 1340 dan treffen we daar meerdere weijers aan in Vlierden, die overigens vermeld worden onder Deurne. Een weijer met de naam Dapperslaar komt niet voor. Ook geen weijer waarvoor iemand van de familie Van Bruheze of van de familie Rover cijnsplichtig was. De wel genoemde weijers komen in latere hertogelijke cijnsboeken ook weer voor, naast de Dapperslaar. Dat zou betekenen dat deze weijer van ná 1350 dateert. Dat maakt het erg waarschijnlijk dat Geerling Rover of diens zoon Jan Rover de eerste eigenaar is geweest en dus ook de persoon die de weijer als zodanig heeft ingericht. Het gebied is als cijnsgoed van de hertog van Brabant verworven.
In de aangehaalde lijst met cijnsbetalers in de 16de eeuw treffen we de eerder vermelde eigenaars aan van de weijer Dapperslaar. Als opvolger van Gerardus (Gerrit), zoon van Godefridus (Goyart) van Eyck treffen we aan Vrouwe Elisabeth van Doerne, abdis van Binderen. Zij was abdis van 1488 tot 1529. Na haar worden nog genoemd Vrouwe Philippa du Bu (abdis in 1534) en Anna van Deurne. Het klooster Binderen bleef lange tijd eigenaar van Dapperslaar. Op 1 oktober 1618 wordt een conflict beslecht tussen Vrouwe Margareta van Kessel, abdis van Binderen, “hebbende enen wijer op Brouhuys wesende chynsgoet” en een zekere Jonker Guillaume van Polluyn wiens leengoed tegen de vijver was gelegen (Schepenbank Helmond inv nr 3825).
Uit de bronnen zijn na Jan Rover en Ricolt Borchgreve nog de volgende eigenaars te achterhalen van de Dapperslaar.
1394 Jan Rover, zoon van wijlen Geerling Rover, ridder, geeft over aan Ricolt de Borchgreve
(bron: BP R1179, f722)
16-10-1426 Jan zoon van wijlen Ricolt de Borchgreve geeft over aan zijn broer Ricolt de Borchgreve
(bron: BP R1196 f5v)
17-3-1470 Ricolt Ricoltszoon de Borchgreve geeft zijn tochtrecht over aan zijn kinderen Peter en Marie
Peter Ricoltszoon de Borchgreve geeft zijn helft over aan zijn schoonbroer Gerit Goyartszoon van Eyck, gehuwd met Marie de Borchgreve (bron: BP R1239, f424)
24-7-1490 Erfdeling tussen Goyart en Peter, zoons van Gerrit Goyarts van Eyck. Peter wordt eigenaar (bron: Helmond RA inv.nr. 227 f15)
26-6-1496 Verkoop door Peter Gerrits van Eyck aan het klooster Binderen
(bron: BP R1265, f476v)
1648 Confiscatie door de Staten Generaal
1686 Verkoop door de Staten aan Johan Gans (bron: Beijers en Koolen)
Na de Vrede van Munster in 1648 kwamen alle geestelijke goederen van kloosters in handen van de Staten-Generaal, dus ook de goederen van het klooster Binderen. Daarbij kwam de visvijver onder rechtstreeks beheer van rentmeester Pieterson. Deze liet zijn hogere overheden in 1671 het volgende weten: “Ons is bericht gedaen dat onder Vlierden op off omtrent het Brouhuys is gelegen eenen notabelen vijver geheeten den Binderschen weijer welck geseyt wort het landt uyt den hoofde vant convent van Binderen te competeren.”
De naam van de weijer veranderde na de verwerving door Binderen van Dapperslaar in De Binderse Weijer. Beijers en Koolen vermelden verder dat de domeinen de visvijver, net zoals veel ander voormalig geestelijk bezit, verkochten aan particulieren. Rentmeester Van Heurn verkocht De Binderse Weijer in 1686 aan Johan Gans, Heer van Nuland, voor maar liefst 40 jaren.
Twee weijers in Vlierden
In Vlierden lag niet alleen de weijer Dapperslaar, later genaamd De Binderse Weijer. Er was nog een andere weijer, die ook al in de middeleeuwen werd vermeld. Opmerkelijk is dat ook die weijer op een dorpsgrens lag en dat er ook bij deze uitlaatstuw een grenspaal stond. Deze weijer lag op Elschot en werd dan ook Elschots Weijer of Elskens Weijer genoemd. In de middeleeuwen, vóór 1340, was Arnt Vrient, de proost van Wassenberg, eigenaar. De weijer komt dan ook later voor als de Proost’s Weijer van Wassenberg (of spellingsvarianten daarvan). Oude vermeldingen van de grenspaal bij de weijer komen voor als de Proostsluyse of de Proese Sluijs (bron: Deurnewiki). Deze vermeldingen herinneren niet alleen aan de vroegere eigenaar, de Proost van Wassenberg, maar ze geven ook aan dat de weijer inderdaad afgesloten werd met een sluis.
Beijers en Koolen hebben het onderscheid tussen deze weijers niet onderkend en hebben de vermeldingen van weijers steeds beschouwd als vermeldingen van de Elschots Weijer. Die verwarring wordt mede veroorzaakt door het feit dat het klooster van Binderen gedurende zekere perioden, naast eigenaar van de Dapperslaar, ook pachter was van de Elschots Weijer. Het klooster was geen eigenaar, want Binderen wordt niet genoemd als cijnsplichtige voor de Elschots Weijer.
In het onlangs verschenen boek van Theo Meulendijks en Egbert Wijnen over de geschiedenis van Binderen en haar bewoners worden de twee weijers abusievelijk ook als dezelfde beschouwd.
Bijlagen
Een aantal bronnen worden hieronder in het kort weergegeven
BP R1179, f722, juni-augustus 1394
Johannes Rover filius quondam domini Gheerlinc Rover militis quadam vivarium cum suo fundo dictum communiter Dapperslaer situm in parochia de Doerne in pastoria de Vlierden ad locum dictum Bruheze inter hereditarie Arnoldi Stamelart de Bruheze ex uno et inter hereditarie quondam Wilhelmi de Bruheze ex alio similiter cum pleno ingressu aquarum in superiore parte dicti vivarii et in plena transitum et egressu aquarum in inferiore parte dicti vivarii totiens quotiens possessori (…) dicti vivarii heridii transitus et egressus aquarum videlicet expedire et cum ceteris iuribus dicti vivarii atque dicti vivarii ut dicebat hereditarie vendidit Rycaldo Borchgreve, promittens super omnia warandiam et alias deponere exceptis censu uno …………. atque ut numquam domine …. ducis exinde solvendis; testes Gestel et Gemert. …..
Vertaling:
Jan Rover zoon van wijlen heer Geerling Rover, ridder, verkoopt aan Rycolt Borchgreve een zekere weijer met ondergrond, gewoonlijk genaamd Dapperslaar gelegen in de parochie Deurne in de pastoria van Vlierden ter plaatse genaamd Bruheze, tussen het erf van Aart Stamelart van Bruheze aan de ene kant en tussen het erf van wijlen Willem van Bruheze aan de andere kant, met de volle waterinlaat aan de hoge kant van de weijer en de volle doorlaat en wateruitlaat aan de lage kant van de weijer. Zo vaak als hij wil mag de erfelijke eigenaar de doorlaat en de uitlaat van het water gewoonlijk in werking stellen en met de overige rechten van de genoemde weijer zoals hij zei. Belovende op alles vrijwaring en andere (verplichtingen) af te doen, behalve een cijns van een … aan de heer hertog daaruit te betalen.
Deze beschrijving van de weijer wordt in volgende akten voor de schepenen van Den Bosch, maar ook in andere bronnen ongewijzigd overgenomen, inclusief de belendende eigenaren, terwijl die eigenaren dan al lang geen eigenaar meer kunnen zijn.
BP R1196 f5v
Bruheze, de weyer Dapperslaar
Jan die Borchgreve, zn w Ricolt een zekere weijer (vivarium cum suo fundo) genaamd Dapperslaer in de parochie Doerne in de pastoria van Vlierden ter plaatse Bruheze tussen Arnt Stamelaert van Bruheze en wijlen Willem van Bruheze met de volle inlaat van het water in het bovenste deel van de weijer en met de volle doorlaat en uitlaat van het water etc, welke weijer Ricolt had van Jan Rover zoon van wijlen heer Geerling Rover ridder
aan zijn broer Rycout
16-10-1426
BP R1199 f353v
Ricolt Ricoltszoon de Borchgreve bezit die Weijer op Bruheze
1428/29
BP R1239 f424
Ricout Ricouts Borchgreve weduwnaar van jonkvrouw Luytgard dt w Peter Udemans geeft aan zijn kinderen Peter en Marie zijn tocht in een weijer Dapperslaer op Bruheze met in en uitgang van het water 17-3-1470
De visvijver Dapperslaer had wijlen Ricout gekocht van Jan Rover zoon van wijlen heer Geerling Rover ridder. Peter Ricout Ricouts Borchgreve geeft zijn helft in de Dapperlaer over aan zijn schoonbroer Gerit van Eyck
17 maart 1470
BP R1265 f 476v
Peter zoon van wijlen Gerrit van Eyck zoon van wijlen Goyart
De weijer Dapperslaer met ondergrond gelegen in de parochie Deurne in pastoria van Vlierden ter plaatse Bruheze tussen erf Arnt Stamelaert van Bruheze en wijlen Willem van Bruheze
…cum pleno ingressu in superiore parte dicti vivarii et cum pleno egressu aquarum in inferiore parte dicti vivarii … etc
overdracht aan het klooster Binderen
26 juni 1496
Schepenbank Helmond inv nr 3825
‘Alsoe’ mijne eerwaardige vrouwe abdes van Binderen, met haar kloosterlingen, ‘hebbende’ een ‘wijer’ eertijds genoemd Dapperslaer, en een ‘wijer’ op Brouhuys, en jonker Guilliaem van Polluyn, ‘hebbende’ noordwaarts daarvan zijn ‘erffue’, zijn beide partijen overeengekomen een afpaling tussen beide bezittingen. De abdes is vrouwe Margareta van Kessel. De eerste palinge is oostwaarts op het uiterste van een ‘valleken’ tussen twee ‘graffkens’ en komt overeen met de landpaal van Vlierden en het leengoed van de voors. jonker Guilliaem. De schepenen Wolff Franck en Peter van Hemselroy zijn getuigen.
1 okt. 1618
Opmerking: Een valleken (= walletje) tussen twee graffkens (=graafjes of greppels). Hier wordt duidelijk gesuggereerd dat op de grens een landweer aanwezig was, bestaande uit een wal met aan weerszijden een greppel. De grenspaal staat kennelijk op het uiterste (= het uiteinde) van die landweer.
Helmond RA inv.nr. 227 fol. 15
Scheiding en deling van goederen door meester Godart Artist en Peter, gebruederen, soene wilneer Gherits van Eijck soen wilneer Godarts. in deze acte wordt o.a. vermeld:
item noch alsulkenen vysschwijer als gelegen is tot Bruhuze.
24-7-1490
Gebruikte archiefbronnen
Voor het artikel is gebruikt gemaakt van de Bossche Protocollen (BP) op de website van het Stadsarchief van Den Bosch en de index op de BP in de kaartenbakken.
Daarnaast zijn de regesten gebruikt van de Schepenbank van Helmond op de website van RHC-Eindhoven. Het kaartmateriaal is hoofdzakelijk ontleend aan www.topotijdreis.nl (topografische kaarten) en www.ahn.nl (hoogtekaarten).
Literatuur
Henk Beijers en Pieter Koolen, Vlierdens Verleden 721-1926, Deurne 1996
Theo Meulendijks en Egbert Wijnen, De Geschiedenis van Binderen en haar bewoners, Helmond 2018
Dit artikel verscheen in het tijdschrift van de heemkundekring van Deurne: D’n Uytbeyndel nr 98, juli 2019