Op zoek naar de bron van de Aa

Op zoek naar de bron van de Aa

Het stroomgebied van de Aa is in de loop van historische tijden niet veel veranderd. De waterscheidingen zijn niet verschoven, behalve bij de zuidgrens. Globaal gezien was aanvankelijk de huidige provinciegrens onder Someren en Asten ook de waterscheiding. De bron(nen) van de Aa moeten we zoeken aan de rand van het hoogveengebied van De Peel. In de loop van de eeuwen werd vanuit Someren en Asten steeds turf gestoken en langzaam verschoof de grens van het hoogveengebied naar het zuiden. Om de turf te kunnen winnen en het gebied na de veenwinning te kunnen gebruiken werd het ontwaterd en dat gebeurde door het graven van sloten. Op dezelfde manier werd tegelijkertijd de Aa in zuidelijke richting kunstmatig verlengd zodat de nieuwe sloten op de Aa konden afwateren. Je zou kunnen zeggen dat het beginpunt van de Aa langzaamaan in zuidelijke richting opschoof. Dat geldt niet alleen voor de hoofdstroom, maar ook voor een aantal zijbeken, waarvan de bron eveneens aan de rand van het hoogveen lag. Dat zijn de (voorgangers van) de Kievitsloop/Diepenhoekse Loop, de Eeuwselse Loop en de Voordeldonkse Broekloop. Tijdens de ontginning van het hoogveen zijn ze allemaal kunstmatig stroomopwaarts verlengd.

Op zoek naar de oude bron van de Aa bekijken we oude documenten en kaarten. In archiefstukken wordt de bron van de Aa aangeduid als de Zeven Moeren of Zeven Meren. Daar lag ook het grenspunt tussen Asten, Someren en Nederweert. Het zou een gebied geweest zijn met een cluster van zeven kleine vennen of moerasgebiedjes. In 1367 werd de grens van de gemeente Asten door Hendrik Van Cuyk, heer van Asten als volgt vastgelegd: van de St. Willibrordusput bij Meijel ’tot Amsloe ende van Amsloe tot Seeven Meeren ende van Seeven Meeren tot s’Hertogen paelen ende van dyen paelen af tot Wyelput … ‘.

Fragment van de kaart van Hendrik Verhees waarop de scheidingssloten van 1756 zijn aangegeven.

Als grens is dat een wel erg globale aanduiding, maar voor dat moment kennelijk afdoende. Later was meer duidelijkheid nodig en zo werd in 1542 bij conflicten tussen Asten en Someren overeengekomen, dat ‘opt middell vanden Seven Meeren eenen wijser ofte andere merckelijcke affsiende teecken’ geplaatst zou worden. Midden in de Zeven Meren zou dus een zichtbare grensmarkering geplaatst worden. In 1684 was de grensaanduiding op Seven Meeren ‘het struyxken sijnde den oude paal’. In archiefstukken wordt de term ‘paal’ vaker gebruikt, terwijl geen echte paal bedoeld wordt, maar een andere grensmarkering zoals een bergje, een kuil of – zoals hier- een struik. Het slecht aangeven van het grensteken (hier was het niet meer dan een struik) leidde tot nieuwe meningsverschillen en pas in 1756 werd de grens door het graven van scheidingssloten duidelijk vastgelegd.

Uit deze documenten over de grensaanduidingen wordt duidelijk dat er aanvankelijk weinig behoefte was aan een duidelijk grenspunt in het moerassige peelgebied en dat men bovendien de bron van de Aa niet nader kon aanduiden dan ‘ergens in het peelgebied dat de naam De Zeven Moeren had’. Het gebied de Zeven Meren vormde ook de grens tussen Someren, Asten en Nederweert. Nog in 1826 werd geschreven dat de Aa “in de Zeven Meeren haren oorsprong vindt”. Die naam lijkt dan ook niet toevallig te zijn. De Aa krijgt zijn water uit het hoogveengebied De Peel. Het hele gebied is moerassig, op de ene plek meer dan de andere en het barst dan ook van de peelvennen. De naam Zeven Moeren of Zeven Meren zal dan ook niet gebaseerd zijn op het feit dat ter plaatse 7 peelvennen lagen. Het getal 7 moet in dit kader eerder worden opgevat als een getal dat staat voor een grote hoeveelheid. Zeven is het volledigheidsgetal uit de bijbel, dat verder voortleeft in het christendom. Op oude kaarten wordt vaak in dit oude grensgebied een zevental vennetjes ingetekend, maar dat lijkt meer het gevolg te zijn van de naam van het gebied dan dat er daadwerkelijk 7 vennen lagen.

Op de oudste topografische kaarten is ten noorden van het grenspunt Someren-Asten-Nederweert de Aa als waterloop niet herkenbaar aanwezig, terwijl de kaarten een hoge nauwkeurigheid hebben. Pas ter hoogte van sluis 12 zijn stukken natuurlijke beeklopen zichtbaar. Zuidelijk ervan komen ze niet voor. Het gebied is de grens waar voorheen het hoogveen begon. Een moerassig gebied met peelvennen en turfputten. Op sommige plaatsen stroomt water weg in beeklopen, maar die eindigen weer verderop in moerasgebied. Een duidelijke waterloop die we de Aa kunnen noemen is er niet.

Ook op latere topografische kaarten is het zoeken naar een natuurlijke waterloop die de oorspronkelijke bovenloop van de Aa zou kunnen zijn tevergeefs. Noordelijk van Heusdensedijk-Behelp is de Aa wel als natuurlijke waterloop gekarteerd. Ten zuiden ervan is een groot drassig broekgebied aanwezig en nog zuidelijker komen we bij het hoogveen van de Peel. Je zou kunnen zeggen dat de Aa in zijn brongebied een soort omgekeerde delta vormt. Van diverse kanten is water afkomstig uit de Peel dat door moerassen en ondiepe vennen in noordelijke richting stroomt en ter hoogte van het Behelp samenkomt. Vanaf dat punt is een bedding van de Aa herkenbaar in het landschap aanwezig.

Het ontbreken van een duidelijk bovenloop was met regelmaat aanleiding tot grensgeschillen. Het noordelijk deel van de grens tussen Someren en Asten was nooit een probleem, maar zuidelijk wel. Er bestond slechts een vage afspraak dat de Zeven Meren het grenspunt was en dat gebied werd dan ook als bron van de Aa beschouwd. Een echte bron ontbrak echter. Van diverse kanten kwam er water uit het hoogveen, het verzamelde zich in het broekgebied ten zuiden van het Behelp en vond daar pas een herkenbare beekbedding.

Het ontbreken van een duidelijk bedding blijkt ook uit het watermolenlandschap in het zuidelijk Aa-gebied. We weten dat er wel watermolens aanwezig waren op kleine zijstromen van de Aa zoals de Kleine Aa (watermolen Vladeracken) en op de Astense Aa (watermolens bij Belgeren en Ruth), maar op de zuidelijke hoofdstroom van de Aa ontbreken watermolens. Er was daar doodeenvoudig geen duidelijk beekdal en geen duidelijke waterloop, dus geen geschikte locatie voor een watermolen.

Ten zuidwesten van het projectgebied was er op Hugten (gemeente Cranendonck) wel een watermolen op de huidige Sterkselse Aa (destijds ook Hugter Beek genoemd), die tot het stroomgebied van de Dommel behoort.

De oudste topografische kaart van circa 1836 van het gebied De Zeven Meren. De stippellijn onderaan is de provinciegrens. Het woord “Keisteen” geeft het grenspunt tussen Someren, Asten en Nederweert aan. De gemeentegrenzen zijn in paars, de grens van het projectgebied in rood. Waterloopjes zijn blauw. De zwarte lijnen zijn wegen. In het midden links lopen de wegen naar sluis 12. De bovenste, met een bruggetje over de “Aa” is de huidige Gezandebaan. Een duidelijk herkenbare en doorlopende waterloop die we als Aa kunnen aanduiden is niet aanwezig. Het gebied bestaat vrijwel geheel uit natte heide en richting Heusden meer droge heide. Het enige doorgaande pad is de Weerterbaan, die Asten met Nederweert verbindt.

Het broek bij de Wielput

De Aa vormt een groot deel van de grens tussen Asten en Someren, met name ten noorden van het Behelp in Asten. Ten zuiden ervan lag een moerasgebied waar het water van de Aa doorheen stroomde, maar niet in een duidelijk herkenbare beek. De grens was daarom niet duidelijk aanwijsbaar. Aanvankelijk was dat niet problematisch, omdat het broekgebied toen nog door de bewoners van Someren en Asten gezamenlijk werd gebruikt. Later ontstond de behoefte aan meer duidelijkheid.

In 1544 werd de grens van Asten met Someren vastgesteld te lopen in een rechte lijn van ‘den wijser staende op Seven Meir‘ naar de Wielput. De naam Wielput is niet meer in gebruik. De naam en de vermeldingen suggereren dat het om een relatief klein gebiedje gaat dat met water gevuld is. De exacte ligging is niet bekend, maar ligt in de directe nabijheid van het punt waar de Aa een duidelijke bedding krijgt. Ten noorden van Heusdensedijk-Behelp ligt een klein laaggelegen bosgebiedje. Daar zou de Wielput gelegen kunnen hebben.

Detail hoogtekaart (AHN) van het gebied waar de Wielput gelegen was, tussen Behelp en het Broek. Aan de Astense kant met rode lijnen de perceelsgrenzen van het kadaster van 1832. Het broek rond de Wielput was nog niet verkaveld. (Kaartbewerking Ria Berkvens.)

Uit archiefstukken is op te maken dat vanaf de 17de eeuw het hele broekgebied aan weerszijden van de Aa ten noorden van de Eeuwselseloop tot aan het Behelp de naam Wielput droeg. Dit broekgebied werd aanvankelijk gemeenschappelijk gebruikt. De boerderij Broekstraat 3 in Heusden bestaat vanaf de 17de eeuw en wordt gezegd te liggen bij de Wielput. Dat wordt ook gezegd van de bebouwing bij de huidige Kalkweg in Someren. Gezien de oude grensbeschrijvingen tussen Asten en Someren en andere vermeldingen kunnen we aannemen dat de Wielput in het noordelijk deel van het broek lag. Ook de hoogtekaart is daarbij behulpzaam.

Gezicht op het noordelijk stuk van de Wielput vanaf de brug over de Aa bij Behelp

Ergens in het noordelijk deel van de Wielput werd in 1544 een grenspaal geplaatst, maar kennelijk was dat nog steeds niet duidelijk genoeg. Nog in 1664 bestond het recht van de inwoners van Someren om tot 10 mei vrijelijk hun vee te laten grazen in het broekgebied ten zuiden van de Wielput. Dat betekende dat er pas in september door de eigenaars gehooid kon worden in die beemden, maar vaak “verdronk” het hooi door de overstromingen. Vanwege het intensievere gebruik van dat broekgebied als hooiland werd het de eigenaars toegestaan om hun percelen voor overstromingen te beschermen door het graven van sloten en het aanleggen van dijkjes. Pas vanaf 1664 werden er dus in dit broekgebied sloten gegraven voor de ontwatering.

De Oude Aa, de Grote Aa en andere gegraven “Aa’s”

Het intensievere gebruik van het broek ten zuiden van de Wielput noodzaakte tot een duidelijkere grensaanduiding. In 1684 werd de grens tussen Asten en Someren opnieuw vastgesteld en werd afgesproken dat er een scheidingssloot zou worden gegraven. De scheidingssloot was gepland vanaf de Seven Meeren tot aan de Wielput. Die sloot werd maar gedeeltelijk gegraven en slecht bijgehouden want in 1755 was er nog ‘… eenen berg off hoogte in de linie geleegen tussen de voorsegde twee paelstede welke gebleven en noyt ingegraven is geweest’. Alleen op het noordelijk gedeelte van de grens werd de scheidingssloot gegraven. In 1729 was deze (deels) dichtgegroeid. Volgens de kaart die Hendrik Verhees maakte is er later, in 1756, een andere grens vastgesteld verder naar het oosten. Dat is de huidige gemeentegrens.

De in 1756 gegraven Oude Aa op de grens van Asten en Someren ter hoogte van Heusdensedijk-Behelp. Rond 1930 was dit nog de hoofdloop van de Aa.

Ook op die grens werd een scheidingssloot gegraven, die voor een belangrijk deel nog aanwezig is en zeker tot na 1930 de hoofdwaterloop van de Aa was. De hoofdwaterloop tussen Behelp en Eeuwselseloop is later weer verplaatst naar de oude scheidingssloot van 1684.
In de ‘Beschrijving van de rivier de Aa en van de daarop gelegen watermolens’ van CC. Van Hoof uit 1859 wordt geschreven: ‘De rivier de Aa … neemt haren oorsprong uit een ven in het Somerensch Broek in de gemeente Someren’ en verderop lezen we nog: ‘Vanuit genoemd ven in het Somerensch Broek loopt de Aa eerst in eene regte strekking, doch daarna vrij kronkelend’.

 

Op het tracé van de huidige Teunis Spekbaan was tot na 1930 nog De Groote Aa aanwezig, die destijds een hoofdwaterloop van de Aa vormde. Er waren rond die tijd meerdere zuid-noord waterlopen, die later gebundeld werden tot de éne Aa die we nu kennen.

Ten noorden van de Gezandebaan kennen we in de loop van de 19de en 20ste eeuw meerdere gegraven voorgangers van de Aa. Ten zuiden van de Gezandebaan wisselde het patroon van waterlopen nog sterker.

 

 

 

Waterlopen op de topografische kaart van 1930. A: Afwateringssloot die bij het graven van de Zuid-Willemsvaart zijn functie verloor. Het deel oostelijk van het kanaal heette de Broeker Loop. B: andere afwateringssloten gegraven in de periode 1664-1684. C: deel van de oude scheidingssloot gegraven in 1684; het is nu weer een deel van de huidige Aa. D: scheidingssloot gegraven in 1756. In 1926 was dit de hoofdloop van de Aa. E: De Groote Aa, gegraven tussen 1830 en 1836, thans de Teunis Spekbaan. F: Afwateringssloot gegraven ná 1850; het is nu een deel van de huidige Aa.

Het banenlandschap van de peelontginning

In het zuiden van de gemeenten Someren en Asten werd in de eerste helft van de 20ste eeuw, voor zover dat niet eerder was gedaan in de vorm van turfkuilen, het hoogveen grootschalig afgegraven en werd daarna het gebied ontgonnen voor agrarisch gebruik. Daarvoor werd het gebied westelijk van het kanaal toegankelijk gemaakt door een groot aantal zuid-noord lopende paden, wegen en waterlopen op regelmatige afstand met daartussen zogenaamde peelbanen. De waterlopen monden uit in de Diepenhoekseloop.

Oostelijk van het kanaal gebeurde zo ongeveer hetzelfde. Er werden ook zuid-noord gerichte peelbanen aangelegd, gescheiden door waterlopen, maar deze waterlopen werden in het noorden en het zuiden afgewaterd middels oost-west gerichte kanalen. De meest zuidelijke was een zijkanaal van de Zuid-Willemsvaart ten behoeve van de Astense turfstrooiselfabriek. Dat kanaal is gedempt en daar ligt nu de Jan Smitslaan. De noordelijke waterloop volgt de Valenpeelsedijk. De Aa werd fasegewijs in zuidelijke richting verlengd. In eerste instantie tot aan het kanaal langs de Valenpeelsedijk. Later werd een oost-west waterloop gegraven halverwege de Valenpeelsedijk en de Jan Smitslaan en werd de Aa weer verlengd tot aan deze nieuwe waterlaat. Uiteindelijk is de Aa ca 1958 verlengd naar het zuiden tot voorbij de provinciegrens, toen het kanaal naar de voormalige turfstrooiselfabriek werd gedempt.

Anno 1930. Noord-zuid gerichte peelbanen en zuid-noord gerichte waterlopen en in het oosten ook oost-west gerichte waterlopen.
Someren zuidoost anno 1955 met in blauw gemarkeerd de toenmalige beginpunten van de Aa. Onderaan nog het kanaal t.b.v. de inmiddels verdwenen turfstrooiselfabriek.

Hoogtekaart en reliëf onder het hoogveen

Op de actuele hoogtekaart van het inmiddels ontgonnen gebied is het reliëf, zoals dat aanwezig was onder het hoogveen nog redelijk goed te herkennen. In het gebied blijken natuurlijke beekdalen aanwezig, die later door het hoogveen bedekt zijn, maar die waarschijnlijk toch een functie vervulden in de afwatering. In onderstaande figuur is op de hoogtekaart met een extra blauwe lijn een indicatie gegeven waar beekdalen aanwezig waren. Ze beginnen in het gebied dat vanouds Zeven Meren werd genoemd. Zuidelijk ervan, ter hoogte van de huidige Jan Smitslaan is een oost-west georiënteerde dekzandhoogte aanwezig. Daar ligt de oude waterscheiding.

Uitsnede van het Actuele Hoogtebestand Nederland ter hoogte van de Zeven Meren. In rood de Weerterbaan. De gemeentegrenzen van Someren, Asten en Nederweert zijn aangegeven. Vlak boven de grens met Nederweert zijn van oost naar west dekzandhoogten aanwezig die de voormalige waterscheiding vormen. (Kaartbewerking Ria Berkvens)

De zuidelijke waterscheiding

In een rekest dd 17 juni 1664 aan de Raadt en Rentmeester-generaal en de Leenmannen der leen- en tolkamer te ’s-Hertogenbosch wijzen de dorpen stroomopwaarts van Koks (waar de Aa en de weg van Gemert naar Erp kruisen) op geleden schade. De aanleiding van de overstroming was de grote regenval , doch men vond dat er een andere oorzaak was, te zoeken in Weert en Nederweert. Daar werd een dijk aan de zuidkant van Someren doorgestoken, zodat de toevoer van water flink werd vergroot. Voor de schepenen van Someren werd een beëdigde verklaring opgenomen van Antony Lamberts en Jacob Jan Berens, peelmeesters van Someren, tegenover de Jonkers Johan van Gerwen uit Beek en Floris van Eijck uit Aarle-Rixtel. Zij verklaren daar op 11 juli 1664 onder meer dat “allet water, dat van Weert ende Nederweert aff compt, twelck syns coers nederwaerts door de Aa, aldaer genoemt de Huechter Aa, van oude tijden aff altijt heeft genoomen ende noch behoort en moet nemen, dwingen in desen peel van Someren te loopen, vermits den ouden coers ende waterloop laten versanden”.

Kortom men is van mening dat het water van Weert en Nederweert, dat normaal gesproken door de Hugter Aa naar de Dommel stroomt, door het verzanden van die waterloop, in de richting van Someren wordt gedwongen. Om deze overloop van water tegen te houden hadden de ingezetenen van Someren enige jaren eerder op hun grondgebied een dijk opgeworpen “waer mede dat meer Weerter waeter soude connen geschut worden, indien de ingesetenen van Weert ende Nederweert, als haer eenich waeter overcomt, haer altijt niet en vervoorderen dien selven dijck, op den bodem van dezen staet liggende, op veele plaetsen comen te doorsteecken, gelijck sij in eenige jaren herwairts seer dickwels hebben gedaen, alsoock in desen tegenwoordigen jare.”

Toen hadden, zoals de peelmeesters met eigen ogen zagen, “eenige ingestenen van Weert ende Nederweert, versien sijnde met eenige roers, nu ontrent de mey lestleden, het dijcksken op verscheyde plaetsen doorsteecken, welcke doorgestecken gaeteren bij de regeerderen van Someren geen twee dagen later weder gesloten sijnde geweest, ofte den selven dijck is wel op dertich plaetsen doorgestecken geworden”.

De dijk, die door Someren op de grens met Nederweert werd opgeworpen werd meerdere keren door “die van Nederweert en Weert”, die zelfs geweren bij zich hadden (!), doorgestoken. Someren herstelde die dijk snel, maar opnieuw werd de dijk wel op dertich plaatsen doorgestoken.

Kaart van ca 1900 van het grensgebied. Ten zuiden van de provinciegrens is het brede dal van de Heugterbeek (De Kievit) zichtbaar. Ten westen ervan is de Heugter Aa verzand, waardoor de waterafvoer stagneert. Naar het oosten toe wordt het dal steeds smaller, maar het loopt wel door ten oosten van de Zuid-Willemsvaart. Na het graven van de Zuid-Willemsvaart gaat het gebied behoren tot het stroomgebied van de Aa.

Uit deze getuigenverklaringen uit 1664 kunnen we concluderen dat het water ten zuiden van Someren op het grondgebied van Weert en Nederweert aanvankelijk zijn weg vond via de Heugter Aa (nu Kievitsbeek-Vloedlossing) en Sterkselse Aa richting de Dommel, maar dat die waterloop behoorlijk was verzand, zodat het water naar het noorden stroomde. De inwoners van Someren hebben het nodig gevonden om op de gemeentegrens een dijk op te werpen om zelf geen overlast van het water te krijgen. Die dijk werd meerdere malen door de bewoners van Nederweert op diverse plaatsen doorgestoken.

Het water werd steeds meer afgevoerd naar de Aa. Door de aanleg van de Zuid-Willemsvaart is het gebied oostelijk ervan tot het stroomgebied van de Aa gaan behoren. De Aa zelf is veel later in zuidelijke richting verlengd tot aan de oude oostelijke bovenloop van de Kievit. Daardoor is deze oude bovenloop van de Kievitsbeek nu de bovenloop van de Aa geworden.

Situatie ca 1940. Het water uit De Grote Peel wordt nog grotendeels afgevoerd via een oost-west verlopende waterlaat, de oude bovenloop van de Kievitsbeek. Later is de Aa in zuidelijke richting verlengd. Nu is dit de bovenloop van de Aa geworden. Het beginpunt van de Aa schoof op naar het zuiden.

Ook uit een deel ten westen van het kanaal werd het water richting de Aa geleid. Om dat gebied beter te laten afwateren werd in 1873 een verbinding gemaakt tussen de Kievit en de Aa door de Diepenhoek. Het is een voorloper van de Diepenhoekseloop en de Kievitloop. In de loop van de 19de en 20ste eeuw is de afwatering van het gebied met regelmaat aangepast en gewijzigd.

Kaart uit 1873 van het grensgebied Someren-Nederweert. Er wordt een waterafvoer voorgesteld vanuit de Kievit naar het noorden. Een voorloper van de Diepenhoekseloop.

Het bovenstaande is een gedeelte van het rapport “Cultuurhistorie van het landschap in het zuiden van het dal van de Aa”, Gemert, januari 2017, opgesteld op verzoek van Waterschap Aa en Maas. Het gehele document staat onder rapporten.