Hoe mensen vroeger tegen wijst aankeken

Hoe mensen vroeger tegen wijst aankeken

De wijst is een natte strook grond langs een breuk in de aardkorst aan de hoge kant ervan. Vroeger wist men van het bestaan van breuklijnen niets, maar wel werd die natte strook van zo’n 100 meter breed (of soms veel meer) opgemerkt. Uiteraard werd daarvoor een verklaring gezocht.

Een oude opvatting over het wijstverschijnsel – als natte strook grond – is dat het een ter plaatse onderaardse rivier moest zijn. Die ondergrondse rivier zou dan het tracé van de natte strook wijstgronden volgen. Een mooi voorbeeld van dergelijke opvatting treffen we aan in een ertkel in het tijdschrift Gemerts Heem van 1971.

Waar trekt de Wijst in Gemert

Gemerts Heem nr 43, zomer 1971, samengesteld door Cornelis van den Acker.
Dit is het deel van de tekst over de plaats van de wijst:
“Over de wijst het volgende. Door deskundigen is uitgemaakt dat het ondergrondse water van boven uit de Peel ook in de Aa terecht komt. Over de ganse breedte van Gemert wordt dit duidelijk door twee ondergrondse waterwegen, die bij de boeren worden genoemd De Wijst of De Springvloed. Het is goed mogelijk dat deze Springvloed op de plaats waar hij de Aa bereikt, aldaar de kolk of torenwiel heeft doen ontstaan. Opmerkelijk is dat het bebouwde Gemert beneden deze waterval ligt; het Esdonks kapelleke staat er boven op. De Mortel en Bakel, de kleine waterval van de Wolfsbosch, de Rooije Asch over Handel en Boekel leveren hetzelfde beeld.

De wijst trekt van zuid naar noord. Beginnend ergens in Bakel nemen we hem waar ten oosten van de Mortelse kerk; hij trekt dan door de Mortelse velden noordwaarts achter de Berglaren om langs de Rooie Hoef naar de Lodderdijk in de buurt van de wasserij Aurora en buigt dan richting Haageijk; verder weer noordwaarts naar het Slotje, de boerderij van de kinderen Melis in de Deel (nr 80), de vroegere brouwerij; verder noordwaarts naar de boerderij van W. van den Acker in de Deelse Kampen; onder de Peelse Loop door komt hij langs het Esdonks kapelleke en de Torenwiel bij de Seris in de Aa.

Een zijtak trekt vanaf de Wolfsbosch over de Rooije Asch achter de Handelse kapel richting Padua en Boekel. (Dit komt precies overeen met wat pastoor Bijl uit Boekel in het midden van de vorige eeuw over “De Wijst” in Boekel schreef. Zie Gemerts Heem nr 38, lentenummer 1970, blz 20).

Bij de boerderij in de Deel van de kinderen Melis lag tot voor enige jaren nog een put die altijd volop water had, al was het nog zo’n droge zomer. ……

Op de plaats waar de wijst onder de Peelse Loop doortrekt in de buurt van de boerderij van W. van den Acker in de Deelse Kampen is altijd water te vinden, ook wanneer de Peelse Loop in een droge zomer geen water meer heeft. Men kan het water daar in de Loop zien sijpelen en de loopkanten verzakken er regelmatig….

Tot zover de tekst uit Gemerts Heem.

Niet iedereen was van mening dat het om een onderaardse rivier moest gaan.

Wijst in Boekel

Uit het Registrum Memoriale van de parochie Boekel 19de eeuw, opgesteld door pastoor Bijl.
Citaat opgenomen in Gemerts Heem nr 38, lente 1970.
“Het dorp is bijna midden met eenen bergketen doorsneden, lopende van het zuidoosten naar het noordwesten; het is opmerkzaam dat voor de bergketen van de zuidzijde bijna geen steentje in den grond gevonden wordt, terwijl achterop van de noordzijde de grond bijna een kieselbank is en nog opmerkzamer, dat bijna onmiddellijk achter de bergketen van het zuidoosten naar het noordwesten langs door het dorp een streek loopt die opwelt en waar het water tot boven in den grond zit. Die streek is de vruchtbaarste van het dorp en verdroogt nooit en is op de meeste plaatsen minder of meer met ijzererts bezwangerd; de landman noemt deze grond Wijst. Kilianus noemt hem pratum/praire/ of wiesen, dat is wijde of wijst”

Pastoor Bijl kent het fenomeen van de Peelrandbreuk niet, maar constateert wel dat er een verschijnsel is (hij noemt het een bergketen) met duidelijk een verschil in grondsamenstelling aan weerszijden ervan. Bovendien digamleert hij heel duidelijk het wijstverschijnsel als kwelgebied.

In 1788 schrijft Isfridus Thys, kapelaan te Mierlo, over het aantreffen van grote brokken ijzeroer in de bodem het volgende:
“Die steenen worden alzoo daer onder gegraeven, om dat zy te veel zouden kosten, eerst van boven op den grond te brengen en dan van te vervoeren, ten waer men die voor fondamenten van gebouwen of voor kwaede wegen gebruyken konde.”

Isfridus Thys constateert dat boeren de gewoonte hebben om de ijzeroerbrokken te “ondergraven” om ze verder de grond in te laten zakken, zodat men er geen last meer van had. De reden daarvan is dat ze te zwaar zijn om ze naar boven te halen. Hij was duidelijk van mening dat de grote ijzeroerbrokken heel nuttig konden zijn, bijvoorbeeld voor het gebruik in fundamenten van gebouwen, maar ook om voor het gebruik van wegverharding. Dat gebeurde overigens ook regelmatig. Als fundament van oude gebouwen werden ijzeroerbrokken wel degelijk gebruikt. Op veel plaatsen zijn er op kerkhoven zogenaamde calvariebergen van gemaakt met daarop een kruisbeeld. Ook een aantal Mariagrotten in de regio zijn opgebouwd uit ijzeroerbrokken.

Een wegkruis in De Mortel op een “calvarieberg” van ijzeroerbrokken.