De betekenis van de veldnaam “Bleek” volgens Torrentinus
In Noord-Brabant komt in veel gemeenten het toponiem “De Bleek” voor, soms in één plaats zelfs meerdere malen. Algemeen wordt deze naam verklaard als bleekweide of bleekveld: een perceel grasveld, waarop linnengoed werd uitgespreid om bloot te stellen aan zonlicht om het te bleken. Het bleken van linnen gebeurde vroeger inderdaad veelvuldig. Veel huishoudens hadden vroeger een bleekveld. Het is daarnaast goed mogelijk dat de bewoners in de dorpen gebruik maakten van een gezamenlijk bleekveld. In dorpen met veel textielnijverheid zijn misschien ook wel meerdere bleekvelden nodig geweest. Toch lijkt deze verklaring voor het veelvuldig voorkomen van het toponiem “bleek” niet de enige.
Wanneer je op kaarten opzoekt waar de naam “bleek” voorkomt, valt het op dat het in veel gevallen gaat om gebieden op grote afstand van de dorpen. In veel gevallen is bij een bleek-naam ook geen bebouwing in de directe nabijheid. Verder valt het op dat in sommige gevallen de naam “bleek” betrekking heeft op een uitgestrekt gebied van soms meerdere hectaren groot. Een voorbeeld daarvan is het gebied De Bleken tussen Vinkel en Loosbroek met een oppervlakte van minstens een paar honderd hectare 1. Dat is wel erg groot voor een bleekveld. De grote aantallen bleek-namen, de uitgestrektheid van de gebieden met zo’n naam en de grote afstand tot de bewoningskernen maakt een verklaring als bleekveld in deze gevallen op zijn minst onwaarschijnlijk. Maar wat is het dan wel?
Toponiem met daarin Bleek, Blek of Blik worden in veel plaatsen aangetroffen. Een korte zoektocht levert de volgende plaatsen op.2
Aalst, Asten, Beek en Donk, Best, De Mortel, Deurne, Erp, Helmond, Hilvarenbeek, Hoge Mierde, Liempde, Maarheze, Moergestel, Nistelrode, Nuenen, Oerle, Ravenstein, Reusel, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Tongelre, Valkenswaard, Veghel, Vlierden, Vught, Waalre, Wintelre, Zeelst. |
De meeste bleek-namen blijken verbonden te zijn aan laagliggende, tamelijk natte weidegebieden. In de voormalige Astense Peel tussen Heusden en Liessel liggen een vijftal bleken, Ossenbleek, Schaapsbleek, Hermansbleek, Goorkensbleek en Jan Haringsbleek, die op de topografische kaart van ca. 1840 opgenomen zijn als vennen. Nog natter is niet mogelijk. In het Middelnederlands Woordenboek3 treffen we aan: “Blec”: land dat slechts even boven water uitsteekt. En in het Woordenboek van de Nederlandse Taal4 is opgenomen: “Blik/Blek/Blekke/Blekland: benaming voor land dat afsteekt bij hetgeen er omheen ligt, hetzij voor zanderige plekken in kleigrond, hetzij voor platen in zee die even boven het water uitsteken, hetzij voor plassen in heideveld die ’s zomers uitdrogen”. De eerste betekenissen zullen voorkomen in het Nederlandse kleigebied. De laatste betekenis komen we in Brabant ook tegen. Een bleek hangt kennelijk samen met een nat gebied, soms zelfs open water in de vorm van een ven. De betekenissen in de aangehaalde woordenboeken zijn wel erg algemeen gesteld. Er zijn veel laagliggende, natte weidegebieden die niet de naam ‘bleek’ hebben gekregen. Een bleek is kennelijk niet zo maar een vochtig weidegebied of een ven. Er moet iets meer aan de hand zijn.
Vloeiweiden
Een mogelijke verklaring voor ‘bleek’ wordt genoemd in een rapport over traditionele vloeiweiden5. Bij vloeiweiden gaat het om het min of meer kunstmatig bevloeien (onder water laten lopen) van weiland. Het aanleggen en gebruiken van vloeiweiden kwam al in de middeleeuwen voor. Wat precies het doel van vloeiweiden was, is afhankelijk van de situatie. Vloeiweiden kunnen meerdere doelen hebben gehad. Een mogelijk doel zou bemesting kunnen zijn. Door het laten overstromen van weiland blijft er fijn, mineraalhoudend (en dus vruchtbaar) slib op de weide achter. Bevloeien van weiland in de winter en het vroege voorjaar kan ook als doel hebben om ervoor te zorgen dat de ondergrond niet te veel bevriest. Op die manier werd schade door vorst aan de graszode voorkomen en tegelijkertijd werd hierdoor bereikt dat het gras zich in het voorjaar sneller herstelde en eerder ging groeien. De winst kon oplopen tot een extra snee gras in het voorjaar. Vloeiweiden zijn in Noord-Brabant al lang niet meer in gebruik. In de 19de eeuw was er nog een korte opleving, in navolging van de aanleg van kunstmatige vloeiweiden in de Belgische Kempen.6
Uit de studie naar vloeiweiden door Baaijens c.s. komt het volgende citaat: “Een zeer opvallend toponiem zijn blek-, bleek-, en bliknamen. Het zijn aanduidingen voor kalkmoerassen. (…..) Kalkmoerassen werden landbouwkundig hoog gewaardeerd en konden met geringe inspanningen, lichte ontwatering, tot productiever grasland worden omgevormd.” Vervolgens wordt door Baaijens c.s. uiteengezet dat het water uit deze kalkmoerassen bij voorkeur werd gebruikt als water voor bevloeiing. Immers kalkrijk water voorkomt verdere verzuring van het weiland. In het verlengde van deze redenering legt Baaijens een directe relatie tussen de betekenis van ‘bleek’ en het voorkomen van een vloeiweide. Helaas is in de publicatie van Baaijens niet verder onderbouwd hoe hij tot de conclusie komt dat ‘bleek’ de betekenis heeft van kalkmoerassen of vloeiweiden. Verder dan de hierboven genoemde veronderstelling komt hij niet. Dat ‘bleek’ de betekenis van vloeiweide heeft is dus nog maar de vraag. We komen immers ook toponiemen tegen die veel directer wijzen op vloeiweiden, namelijk alle toponiemen met daarin elementen zoals vloe(d)t, vloei en vleut. We kennen de Vleut in Best (vroeger Vloet en Vloeten), de Vleuj in Uden, het Vloeieind in Vlierden en Hoge Mierde en de Vloet in Deurne, Volkel en Gemert. In nagenoeg alle plaatsen van de voormalige cijnskring Helmond komt de naam “vloet” of samenstellingen daarvan voor.7
Met deze laatste naam “De Vloed” moeten we wel oppassen. De naam wordt op veel plaatsen gebruikt voor het spaarbekken bij watermolens. In de molenvloed, stroomopwaarts van de watermolen, werd water opgestuwd en verzameld. Zodra er in dit “stuwmeer” voldoende water aanwezig was kon de watermolen weer in gang gezet worden. Kleine watermolens waren vaak alleen in de winterperiode in bedrijf, als er voldoende water verzameld kon worden. Het is waarschijnlijk dat de molenvloed in de zomer als weiland in gebruik was en dus tegelijkertijd ook als vloeiweide beschouwd kan worden. In Gemert en Deurne is bij het toponiem Vloet sprake van een situatie met een watermolen. In Volkel en misschien ook in andere plaatsen kan een watermolen verondersteld worden. Het aantal vloet-namen is echter zo groot dat een relatie met een watermolen niet in alle gevallen aanwezig zal zijn. Daarom is het waarschijnlijk dat een vloet-naam eveneens kan wijzen op overstromende weilanden of vloeiweiden.
Torrentinus
Om nog een stap te zetten in de richting van de oplossing van het bleek-probleem maken we een zijsprong naar Laurentius Torrentinus. Hij leefde van 1500 tot 1563 en was befaamd boekdrukker in Florence. Hij werkte als huisdrukker voor Cosimo de Medici, hertog van Florence. In die tijd was het gebruikelijk voor internationaal werkende personen om een Latijnse of Griekse naam aan te nemen. Laurentius Torrentinus kwam uit Gemert en heette daar gewoon Van den Bleek. Laurens van den Bleek vertaalde zijn familienaam in Torrentinus. Het laatste deel van die naam (-inus) betekent dat het gaat om een verkleinwoord, in dit geval een verkleinwoord van torrens. Het Latijnse torrens heeft meerdere betekenissen. Een ervan is “bruisende bergstroom” wat in onze omgeving overeenkomt met “beek” of “stromend water”. Het verkleinwoord “torrentinus” mogen we dan vertalen in “een beetje stromend water” of “zwak stromend water”. Omdat Laurens die naam koos heeft men lang gedacht dat hij eigenlijk Van Beek heette in plaats van Van den Bleek, wat onomstotelijk zijn echte familienaam is.8 Laurens moet echter zelf heel goed geweten hebben wat de betekenis van het woord ‘bleek’ was. Als Torrentinus is uitgegaan van het Latijnse woord voor “zwak stromend water”, dan zullen we daar dus de betekenis moeten zoeken van “bleek”. De relatie met vloeien en vloeiweiden lijkt dan toch zo gek nog niet.
Relatie met Wijst en Sprenk?
Behalve de betekenis van zwak stromend water zou “bleek” ook samenhangen met kalkmoerassen, plaatsen waar kalkhoudend water uit de ondergrond naar boven komt in de vorm van sterke kwel. Bij een bleek moet de kwel dan zo sterk zijn dat er stromend water ontstaat. In dat opzicht lijkt een bleek veel op een wijstgebied. Wijst wordt ook gekenmerkt door sterke kwel, veroorzaakt door een tektonische breuk in de ondergrond. Door een geologische breuk stagneert de ondergrondse waterstroom en wordt het water naar het oppervlak gedwongen. Door dit zogenaamde wijst-verschijnsel ontstaat een moerassig gebied waar veel kleine beken hun oorsprong hebben. Dit verschijnsel komt in Noord-Brabant voor in een smalle strook pal langs de Peelrandbreuk en sommige begeleidende geologische storingen. In het noordelijk deel van het gebied van de Peelrandbreuk (van Oss tot in Gemert) wordt hiervoor de term “wijst” gebruikt. In Heesch komt de naam voor bij de gehuchten Hoge en Lage Wijst. In Nistelrode en Uden komt de naam wijst voor als perceelnaam9. Daarvan afgeleid is ook de familienaam Van der Wijst ontstaan. In het zuidelijk deel van de Peelrandbreuk, van Gemert tot voorbij Deurne, wordt het wijstverschijnsel aangeduid met de term spreng, sprenk of sprink.10 De oorspronkelijke betekenis van spreng is “bron” en dat is precies wat er in een wijstgebied plaatsvindt.
Opvallend is de ligging van het toponiem De Bleek in De Mortel. Het ligt pal langs de Peelrandbreuk en pal langs het toponiem De Sprenk. De Bleek en De Sprenk vormen samen het brongebied van het riviertje De Rips. Het vlak naast elkaar voorkomen van beide namen is treffend en roept tegelijkertijd de vraag op wat ze verschillend maakt. Wijst en Spreng komen voor in combinatie met een tektonische breuk in de ondergrond die sterke kwel veroorzaakt en de twee termen hebben een verschillend verspreidingsgebied. Samenhang tussen wijst en vloeiweiden is nergens duidelijk aanwezig. Wijstwater lijkt gezien de samenstelling ervan ook niet zo geschikt voor bevloeiing. Bleek komt in beide gebieden voor naast de woorden wijst of spreng. Dat maakt het niet waarschijnlijk dat ze dezelfde betekenis hebben. “Bleek” als naam voor een sterk kwelgebied met zwak stromend water en vloeiweiden is toch niet zo overtuigend als het misschien lijkt.
Nogmaals Torrentinus
We gaan er toch van uit dat Torrentinus goed thuis was in de Latijnse taal. In Latijnse woordenboeken komen we als betekenis van ‘torrens’ niet allen “stromend water” tegen. Er is ook een andere betekenis. Het bijvoeglijk naamwoord ‘torrens’ is ontleend aan het werkwoord ‘torrere’ met als betekenis: drogen, roosteren, braden, schroeien, gloeien, ontvlammen. Misschien is dat wel de betekenis die Torrentinus gebruikte. Dat doet meteen denken aan veldnamen zoals De Brand, die ook verspreid over Brabant voorkomen. De meest voorkomende verklaring voor dit toponiem is dat het gaat om gebieden waar brand (=brandstof) werd gehaald, met name turf en heideplaggen11. Analoog hieraan zou volgens Torrentinus de betekenis van ‘bleek’ aan het eind van de middeleeuwen kunnen samenvallen met plaats waar men brandstof haalde. En dan niet zo zeer brandstof die zorgde voor een laaiend haardvuur, maar brandstof die juist werd gekenmerkt door het wat zwakkere gloeien en smeulen, turf dus.
Opvallend is in dit verband het veelvuldig voorkomen met name in midden Brabant van de term ‘blekkeling’. Dit begrip staat voor een slechte kwaliteit turf. Chris Buiks schrijft daarover: “De turf werd in allerlei groepen ingedeeld. (…). De heiturf was de slechtste kwaliteit. (…) Dergelijke turf werd ook wel blekkeling of brekeling genoemd.”12
Archiefvermeldingen van de term ‘blekkeling’.
“Van kavels blekkeling, groes of steekturf in het Broek onder Gilze en Rijen”, 1807-1808 en 1810 (Inventaris van het archief van de Nassause Domeinraad) “een moerbeemd en blekkeling velt, genaamd Buijten Lissert, 4 lopen, te Udenhout” Schepenbank Oisterwijk, inventarisnummer 439, 27-7-1804 “zwarte en grauwe turf of bleckeling” Inventaris van het archief van het Dorpsbestuur van Dongen, 1369 – 1811. “aanhoorende landerijen, weijdens, hout gewassen en heijboodems, bleckeling velde, moer en uijygesteeken putten groot tesamen 80 L 32 R onder Enschot aan het Baenent” Notariële archieven Oisterwijk, 1594 – 1915, Regestenlijst van inventarisnummer 122, akten van notaris Johannes Jacobus Heuvel, 1795. “een parceel soo bleckelingvelt als uijtgesteecken putten groot samen vier L ter plaetse int broeck genaemt het Houtlaer, west de Lantscheijdinge “ (1736)] Tilburgse toponiemen in de 16e eeuw: http://www.historietilburg.nl/tbr/PDF/Deel II – H.pdf |
Blekkeling dus als een slecht soort turf en een blekkeling-veld is de plaats waar die turf werd gewonnen. Een blekkeling-veld gaat samen met moervelden en uitgestoken turf putten. De uitgang –ling van het woord blekkeling is vrij algemeen, zodat we mogen concluderen dat het eerste deel ‘blekke’ de kern van de betekenis is. ‘Blekke’ duidt daarmee op een soort turf. Hiervoor is al aangehaald dat de betekenis van woorden zoals bleek, blek en blik in veldnamen sterk samenhangen. Feitelijk hebben we met hetzelfde woord te maken dat afhankelijk van het gebruikte dialect soms wat langer en soms wat korter werd uitgesproken. Onze naam ‘bleek’ en het eerste deel van ‘blekkeling’ mogen we daarom als gelijkwaardig beschouwen. Daarmee komen we tot de conclusie, mede dankzij Torrentinus, dat de laatmiddeleeuwse betekenis van ‘bleek’ te maken heeft met turf als brandstof en dat de veldnaam aangeeft dat op die plaats voorheen turf gewonnen werd. In de 19de eeuw en ook nu nog kwam de naam ‘bleek’ vaak voor als (voormalig) ven. We mogen ervan uitgaan dat die vennen in vroeger tijden turf hebben bevat, die als brandstof is gewonnen, waardoor een open ven ontstaan is.
Samenvatting
Naast de betekenis van ‘bleek’ als bleekveld voor de witte was, komt die naam ook voor in een andere betekenis. Op zoek naar die tweede laatmiddeleeuwse betekenis zijn we uitgegaan van de vertaling van de naam Van den Bleek in de Latijnse variant Torrentinus, gebaseerd op een verkleinwoord bij ‘torrens’, dat twee verschillende betekenissen kan hebben. Vanuit de betekenis ‘stromend water’ hebben we een verband gezocht met vloeiweiden en kwelgebieden en met toponiemen als vloed, wijst en spreng. Een duidelijke conclusie voor de betekenis van ‘bleek’ is daaruit niet te trekken. Dat is wel het geval met de andere betekenis van ‘torrens’ die in verband gebracht kan worden met turf als brandstof. De midden Brabantse term blekkeling voor een slechte kwaliteit turf geeft daarbij de doorslag. Een ‘bleek’ is een plaats waar voorheen turf gewonnen werd. Een aantal ‘bleken’ veranderden na het ‘leegsteken’ in open vennen, waarbij de oorspronkelijke naam gehandhaafd bleef.13
Noten
- Historische atlas van Noord-Brabant 1836-1843, Tilburg 2008
- Er is gebruik gemaakt van:
Henk Beijers, Geert-Jan van Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput; Helmond 1996
A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland deel III, geografische namen; Assen 1969
H.E.M. Mélotte en J. Molemans; Noord-Brabantse plaatsnamen, Valkenswaard; 1979
Rien van Berkom; Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch; Nistelrode 1988; W.H. Cornelissen, Toponiemen Veghel;
http://www.henkbeijersarchiefcollectie.nl/toponymie,
http://www.historietilburg.nl/ en www.bhic.nl
- Middelnederlands woordenboek
- Woordenboek van de Nederlandse Taal
- G.J. Baaijens, F.H.Everts, A.P. Grootjans; Traditionele bevloeiing van grasland; Expertisecentrum LNV, Wageningen 2001
- Joël Burny, Bijdrage tot de historische ecologie van de Limburgse Kempen, Maastricht 1999
- Henk Beijers, Geert-Jan van Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput; Helmond 1996
- Frans Slits, Laurentius Torrentinus, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr 19, Gemert 1995. De auteur legt overigens geen relatie tussen de naam Torrentinus en de naam Van den Bleek. De Gemertse familie Van den Bleek is genoemd naar een Middeleeuws goed Ten Bleek, waarvan de familie eigenaar geweest moet zijn. In Gemert komt een dergelijke naam niet voor. Bij het gebied De Bleek in De Mortel bestond in de middeleeuwen nog geen hoeve met die naam. Middeleeuwse goederen met de naam Ten Bleek treffen we wel aan in Tongelre, Son en Breugel, Liempde en Beek en Donk. (zie Henk Beijers, Geert-Jan van Bussel; Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput; Helmond 1996)
- Rien van Berkom; Voorlopige lijst van toponymen in Nistelrode en Vorstenbosch; Nistelrode 1988;
- Jan Timmers; Cultuurhistorische aspecten van wijstgronden; Gemerts Heem jrg 45 (2003) nr 3.
- Zie bijvoorbeeld Beijers en Van Bussel en de andere publicaties, genoemd in noot 2.
- Chr. Buiks, Laatmiddeleeuws landschap en veldnamen in de Baronie van Breda.
- Met dank aan Bart Beex, Lauran Toorians en Frans Slits voor hun opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel.
Dit artikel verscheen in:
Brabants nr 24, jaargang 6, nr 4, december 2009
Gemerts Heem, jaargang 51, nr 4, 2009