Raamkozijnen met geschiedenis

Oude gebouwen hebben geschiedenis. Dat wil zeggen dat er in de loop der jaren wel het een en ander aan veranderd, gewijzigd en verbouwd is. Hoe ouder het gebouw, hoe meer er doorgaans aan veranderd is en hoe meer er te vertellen valt over de bouwhistorie. Soms is dat zelfs het geval als het gaat om details van een gebouw, zoals raamkozijnen. Ook die kunnen een lange voorgeschiedenis hebben. Bij schilderwerk aan oude kozijnen sta je er met je neus bovenop en zie je vaak details, die normaal gesproken over het hoofd worden gezien. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de raamkozijnen van boerderij De Blauwe Kei. De bakstenen gevels van de boerderij dateren volgens de muurankers uit 1734. De raamkozijnen kunnen dezelfde leeftijd hebben, maar het is niet uitgesloten dat ze na de bouw van de gevels nog vervangen zijn door andere kozijnen. In de noordgevel lijkt dat het geval te zijn, want het kozijn lijkt daar net iets te smal. Tussen het kozijn en het metselwerk is een restruimte overgebleven, die is opgevuld met plavuizen. Het raamkozijn lijkt dus later geplaatst te zijn. Het was toen niet nieuw, want anders zou het wel direct in de juiste afmetingen gemaakt zijn, zodat het precies zou passen. Het hergebruikte kozijn heeft dus een eigen voorgeschiedenis. Dat blijkt ook uit een aantal veranderingen aan het raamkozijn. Het kozijn zelf blijkt ook “verbouwd” te zijn.

In de huidige kozijnen zijn ramen aanwezig, bestaande uit een bovenlicht en een onderraam, die beide voorzien zijn van een roedenverdeling. In het bovenlicht zitten 2 keer 4, en in het onderraam 3 keer 4 kleine raampjes. Het onderraam is een schuifraam, dat achter het bovenlicht langs, omhoog kan worden geschoven. Deze ramen zijn aangebracht tijdens de restauratie van de boerderij, die onder toeziend oog van monumentenzorg is uitgevoerd. Op oude foto’s is te zien dat er daarvoor in de onderramen een andere roedenverdeling aanwezig was, die gezien de indeling uit de eerste helft van de 20ste eeuw dateert. Tijdens de restauratie is ervoor gekozen om een roedenverdeling terug te brengen die in de 18de eeuw gebruikelijk was. Maar, zoals al gezegd, de raamkozijnen laten “verbouwingen” zien waaruit blijkt dat de indeling voorheen weer anders was.

In de oost- en noordgevel zitten samen vier grote ramen met gelijke afmetingen en met dezelfde “verbouwingen”. Bij alle vier de raamkozijnen zitten ter hoogte van het midden, zowel links als rechts ingekeepte gaten, die later met plankjes zijn dichtgemaakt. Dat betekent dat er voorheen in het midden van het kozijn een horizontale verbinding aanwezig was, die in de linker- en rechter inkeping paste. Behalve een horizontale verbinding, blijkt er ook een verticale verdeling aanwezig geweest te zijn. Bij alle vier is midden in de bovenzijde van het kozijn ook een inkeping aanwezig geweest, die later is opgevuld. Combineren we deze “verbouwingssporen” dan komen we tot de conclusie dat het hier gaat om zogenaamde kruiskozijnen. Het kruis is later verwijderd en de ingekeepte openingen zijn dichtgemaakt.

De linkerzijde en de rechterzijde van een raamkozijn met in het midden de plaats waar de inkeping voor een horizontale balk later is dichtgemaakt.

Er zijn nog meer aanwijzingen dat we te maken hebben met voormalige kruiskozijnen. Een kenmerk van oude kruiskozijnen is dat de twee bovenlichten voorzien waren van glas. Grotere platte glasplaten kon men nog niet maken. Er waren twee mogelijkheden. Oftewel de kleine glasplaatjes werden met loodstrips aan elkaar vastgemaakt, wat we nu glas-in-lood zouden noemen. Oftewel de bovenlichten werden met houten latten verdeeld in kleine vlakken. Dat laatste blijkt bij de kozijnen van De Blauwe Kei het geval te zijn. De latten zijn niet in ramen, maar rechtstreeks in de kozijnen aangebracht. Later werden die latten eruit gezaagd, waarbij de eindjes achterbleven. Mogelijk gaat het niet om gaatjes van (glas)latten, maar waren in de bovenlichten zogenaamde diefijzers aanwezig. Dat zijn verticale ijzeren staven ter voorkoming van diefstal (glas-in-lood is niet zo stevig).

De linkerbovenkant van het kozijn. De brede pijl wijst naar plaats waar de verticale middenstaander gezeten heeft. De twee smallere pijlen wijzen naar de resten van latten of naar stoppen in de gaatjes waar diefijzers aanwezig waren.

Een volgende eigenschap van kruiskozijnen is de aanwezigheid van halfhoge luiken. De bovenlichten konden niet met luiken worden afgesloten, maar de onderramen juist wel. Sterker nog: aanvankelijk waren de onderramen nog niet voorzien van glas. Het waren gewoon gaten, die bij slecht weer afgesloten konden worden met luikjes ten koste van het daglicht.

Links een tekening van een kruiskozijn met glas-in-lood in de bovenlichten en onderramen zonder glas, maar met (halfhoge) luiken. Rechts het onderste deel van een raamkozijn van De Blauwe Kei, waar de rode pijlen aangeven waar houten stoppen zijn aangebracht in de vroegere duimgaten. De onderste duim van het ‘nieuwe’ hoge luik zit ietsje hoger dan het oude duimgat.

Opvallend is dat in alle vier de raamkozijnen van De Blauwe Kei juist op de plek waar de halfhoge luiken van de onderramen verwacht kunnen worden, houten stoppen zitten. De duimen waar de luiken aan hangen werden niet op de kozijnen geschroefd, zoals dat tegenwoordig gebeurde, maar de duimen waren voorzien van spitse punten en werden direct in de kozijnen geslagen. Na het verwijderen van de duimen werden de gaten met houten stoppen opgevuld.

Linkerfoto: een houten stop in een voormalig duimgat. Rechts een kruiskozijn in de Armenhoeve in Gemert. Zowel de bovenlichten als de onderramen zijn voorzien van ramen, wat aanvankelijk niet het geval geweest zal zijn. In de onderramen zijn de sponningen voor de halve luiken aanwezig. De onderramen zelf zijn daarom naar achter geplaatst.

Appels en peren

Nu we toch bezig zijn over luiken en de duimen waaraan ze worden opgehangen nog een korte aanvulling, juist over die duimen. Het is soms lastig om luiken, zeker als het om hoge luiken gaat, op de duimen te hangen. Je moet dan zowel boven als onder het oog van de gehengen precies boven de duim plaatsen en dan het luik laten zakken. Om dat probleem te voorkomen heeft men een praktische oplossing bedacht. De duimen aan de bovenkant worden gewoon ietsje langer gemaakt dan de duimen aan de onderkant en dan is het probleem een stuk kleiner. De smid deed dat door de duimen voor bovenaan spits te laten uitlopen, terwijl de duim voor onder juist een bolle vorm kreeg. Dat heeft als extra voordeel dat het verschil tussen de twee direct opvalt, wat voor de timmerman weer zijn voordeel heeft. Dit onderscheid in de vorm van de duimen heeft geleid tot verschillende aanduidingen: appels en peren. Het zal direct duidelijk zijn wat de appel is en wat de peer.

Een gesmede duim met daaraan een pen, waarmee de duim rechtstreeks in het kozijn werd geslagen.
Links de peer, bovenaan in het kozijn. Rechts de appel met vlak daaronder de stop in het oude duimgat van het kruiskozijn.