Vissen met een geweer

Vissen doe je met een hengel of met een net. Ook vroeger was dat zo, maar vissen op wat grotere schaal werd door landsheren of andere vermogende grootgrondbezitters gedaan met een weer of geweer. Een visgeweer is een inrichting in een beek voor het vangen van vis. In de Aa op de grens van Gemert en Erp is al lang sprake van een visgeweer.

De oudste vermelding is van 13 september 1300. Het ‘Ghemerter ghewere’ in de Aa is dan één van de grenspunten van de gemeynt van Erp. Het is eigendom van de heren van Gemert, want als op 15 december 1366 Diederik van Gemert zijn eigendommen moet overdragen aan de Duitse Orde, dan hoort daar ook een visgeweer bij. Hij krijgt van de Duitse Orde, samen met zijn Hoge Huis, het visgeweer in de Aa als leengoed terug. We krijgen meteen een goede indruk hoe een dergelijke visinrichting eruitgezien moet hebben. Er staat in de oorkonde dat Diederik een “geweere” krijgt om “sijn russchen ende sijn corven bynnen sijnen vier stijlen te leggen, also lanck ende alsoe breet als sij nu staen”.1 Kennelijk bestond het visgeweer uit vier palen, waartussen korven gehangen kunnen worden. Die korven zullen ongetwijfeld fuiken geweest zijn van gevlochten wilgentenen. De korven werden tussen de palen met russen (graszoden) omgeven en vastgezet. De onderlinge afstand van de palen is in de oorkonde niet aangegeven, maar Diederik mag ze ongewijzigd handhaven, zowel qua lengte als breedte.

In het Woordenboek van de Nederlandse Taal lezen we onder de term ‘weer’of ‘visweer’: “Benaming voor een inzonderheid in een V-vorm gebouwd staketsel, bestaande uit schotten of staken met gevlochten ijzerwerk of rijshout ertusschen, waardoorheen visch (door middel van een sleepnet) naar een in de punt van de V geplaatste fuik wordt geleid; vischweer.2

Dus om de vis in de korven of de fuik te krijgen werd er in het water aan beide kanten van de inrichting met de korven of fuiken, een staketsel gemaakt in een V-vorm. Het staketsel bestond uit staken in de bodem van de Aa met daartussen gevlochten rijshout of wilgentenen. Feitelijk werd er een wand van vlechtwerk in de rivier gezet. Door de V-vorm werd de vis haast automatisch naar de fuik geleid.

Een tweede visgeweer

Het visgeweer van Diederik van Gemert, vermeld in 1366, is als leengoed lange tijd verbonden geweest met het voormalige Hoge Huis en het Hofgoed in Gemert. In 1485 lezen we in de Bossche Protocollen: “Jan Heym verkoopt aan Leunis van den Velde een huis, erf, hof en boomgaard (het Hofgoed) en een visgeweer aan het Gemonder geweer in de Aa bij de Serisbeemden. Het was vroeger van Dirck van Gemert.”3

Hier kunnen we twee dingen uit afleiden. Het eerste is dat het visgeweer van (voorheen) Diederik in de Aa lag bij de Serisbeemden. De Seris is nu nog het gebied in het noordwesten van Gemert tegen de grens met Boekel. Het andere punt in de akte van 1485 is dat het geweer van (voorheen) Diederik in de buurt lag van het zogenaamde Gemonder geweer. Er waren dus kennelijk twee visgeweren in het Gemertse stuk van de Aa. Het ene in de Seris en het andere in het Gemonde, soms ook vermeld als het Gemunde.

Dat er inderdaad twee visgeweren in de Gemertse Aa waren blijkt ook uit een verzoek van de inwoners van Bakel in 1649 om een brug te bouwen in de Aa bij Koks. De Bakelnaren schreven dat zij de turf in pleiten moesten overladen en dat ze dat alleen konden “aan het einde van de grens met het dorp Erp tussen het Gemerts en Cocx visgeweer, waar al sinds oude tijden de wagens, karren en paarden zijn gepasseerd en nog steeds passeren”.4 De visgeweren worden in 1649 het Gemerts geweer en het Cocx geweer genoemd en de oversteekplaats over de Aa (nu de Kokse brug) lag dus tussen deze twee geweren in. Het oude visgeweer van Diederik van Gemert lag in de Seris en dus stroomafwaarts van Koks. Het visgeweer in het Gemonde lag dus stroomopwaarts in het gebied dat we nu de Hulst noemen. Het is het gebiedje ten zuiden van de Koksedijk tot aan de grens met Beek en Donk.

Op een kaart uit 1624 van het gedeelte van de Aa tussen Gemert en Erp zijn maar liefst drie visgeweren ingetekend. Het geweer in de Seris staat aangegeven als het “benedenste Gemerts geweer” en het geweer in het Gemonde wordt het bovenste Gemerts geweer genoemd.

Het gedeelte van de Aa tussen Erp en Gemert in 1624 met drie visgeweren. De Aa wordt er aangegeven met de naam GE-MERT-SE AA. Met rode cijfers zijn aangegeven: 1 Landmeerse loop tussen Boekel en Gemert; 2 “Dit is het benedentste Gemerts geweer gementioneert in beyde de carte van de Erpse gemeynten”; 3 De Kokse Hoeve; 4 “dit is het bovenste Gemerts geweer; 5 De Snelle Loop; 6 “Dit is het nijeuwe gewerent onlancxt geslagen by Jan Gijben”. Dit laatste geweer ligt niet in Gemert, maar in de Aa tussen Erp en Beek en Donk.

Toen de Duitse Orde het oude visgeweer in de Seris in 1366 aan Diederik van Gemert in leen uitgaf, behield de orde voor zichzelf alle visrechten op de Aa aan weerszijden daarvan. Eigenlijk was dat een behoorlijk gemene streek, want de orde kon hierdoor alle vis wegvangen voordat Diederik de kans kreeg. Dat is ook precies wat de Duitse Orde deed. Kort na 1366 moet de Duitse Orde voor zichzelf een tweede visgeweer aangelegd hebben, iets verder stroomopwaarts in het Gemunde. Dit tweede Gemerts geweer wordt al in 1421 vermeld.5

Het oudste visgeweer, dat al genoemd werd in 1300 bij de uitgifte van de Erpse gemeynt en dat voorheen eigendom was van Diederik van Gemert, werd door de latere eigenaar Adam Geritszoon van Hout in 1577 verkocht aan Godert van Ahr, commandeur van Gemert.6 Vanaf toen waren beide visgeweren daardoor eigendom van de Duitse Orde.

Het derde visgeweer op de kaart van 1624 lag niet in Gemert, maar tussen Erp en Beek en Donk.

Kort voor 1624 heeft een zekere Jan Gijben dat derde visgeweer ‘geslagen’, weer iets verder stroomopwaarts. Erp had daarvoor toestemming gegeven op basis van het feit dat zij in 1446 de visrechten op de Aa had verkregen van de hertog van Brabant. Daardoor kon uiteraard in Gemert minder vis gevangen worden. Commandeur Hendrik van Holtrop spande daarom een proces aan tegen dit derde visgeweer van Jan Gijben in 1624. Bij die gelegenheid werd de afgebeelde kaart van de Aa getekend met daarin de drie visgeweren.7 Hoe het proces is afgelopen is niet bekend.

Een geweer van zes palen

Wat opvalt aan de getekende visgeweren in de Aa van 1624 is dat ze alle drie bestaan uit zes palen, terwijl het geweer van Diederik van Gemert destijds uit vier palen bestond. In de loop van de tijd hebben er kennelijk vernieuwingen plaatsgehad. Uit een schouwverslag van de Aa in Veghel uit 1649 krijgen we een indruk hoe het geweer in Veghel er toen uitgezien moet hebben. Er staat: “Item nederwaerts tegen het huijs oft erve van de Vrouwe van Erp bevonden een visgeweer toe behoorende de voorscreve vrouwe tussen de hooft palen breet ende wijdt ontrent sesthien voeten daerenboven vijff of ses palen ter syden in de A waer aen men lichtelijck met schutselen ende hoorden de soude bevangen”. 8 Het gaat hier om een visgeweer in de Aa ter hoogte van kasteel Frisselstein in Veghel, eigendom van de familie Van Erp, heren van Veghel toentertijd. Er is sprake van meerdere palen. Eerst worden de hoofdpalen genoemd met een lengte en breedte van circa zestien voet (dat is ca 4,80 meter). Hier herkennen we vier palen in en daar zullen de fuiken in gehangen worden. Daarnaast worden nog vijf of zes palen genoemd die zijwaarts daarnaast staan en waar men makkelijk “schutselen ende hoorden” aan kan hangen. Schutselen zijn schotten en hoorden zijn raamwerken van latten met daarin gevlochten takken. Ze zijn in de plaats gekomen van de staketsels met vlechtwerk, die vast in de Aa bleven staan. De schotten en hoorden konden makkelijk aan de palen bevestigd worden en er ook weer makkelijk uitgehaald worden. Dat laatste was een verplichting, die was opgenomen in de keuren en breuken van Veghel van 1535. Vanwege de “veele geweren ende anderen hoerden om te vijschen in den stroom” werd de waterafvoer behoorlijk belemmerd. Te meer omdat er steeds meer geweren in de Aa werden geplaatst. Om zijn geweer te mogen behouden moest het al minstens 30 jaar bestaan en men moest het zodanig maken “van wijden ende legen dat den stroom sijnen vrijen ganck ende loop mach hebben”. Binnen 12 dagen moest men zijn geweer kunnen verwijderen.9 In de praktijk betekende dat dan, dat de hoorden en fuiken werden verwijderd.

In een notariele akte uit Veghel van 1660 lezen we10: “Het vissgeweer is alhier in de rivier de Aa gemeten en bevonden boven het water, tussen de stillen weijt, de grootte van 18 voet en vier duim. Verder verklaart Phlijps Peters dat hij dit visgeweer 14 jaar geleden mee heeft helpen maken en toen was het op de weijde beneden op de grond 14 voeten tussen de stillen.”

Het lijkt erop dat de palen (stijlen) waartussen de fuiken worden gehangen niet rechtop, maar enigszins schuin staan. Boven water is de onderlinge afstand 18 voet, vier duim (dat is 5,5 m) en de afstand op de bodem van de Aa is 14 voet (dat is 4,2 m).

Detail van het nieuwe visgeweer van Jan Gijben uit 1624. Midden in de Aa staan vier onderling verbonden palen. In de oever van Aa staan nog meer palen getekend.

Geweren om te vissen in de Brabantse beken ontwikkelde zich in de loop van de tijd steeds verder. Landmeter Hendrik Verhees tekende rond 1800 nog een bijzonder visgeweer, voorzien van een houten vloer. In een getekend profiel van een beek geeft hij ook de hoogte van het maaiveld (meyvelt) aan en de hoogte van het wateroppervlak. Daaronder geeft een golvende lijn de bodem van de beek aan en ter plaatse van de palen van het geweer is een planken vloer onder ’t visgeweer getekend.

Noten

  1. AKDOG inv nr 10, regest 48, dd 15-12-1366
  2. Woordenboek van de Nederlandse Taal onder het trefwoord ‘weer’.
  3. Bossche Protocollen R1192, f80, dd 7-5-1485
  4. BHIC, Resoluties Raad van State inv nr 191 blz 552
  5. Bossche Protocollen R1192 f130, 130v dd 16-4-1421
  6. Peter van den Elsen, Goederen van de Duitse Orde deel 4, Gemerts Heem 1981, nr 4
  7. Collectie kaarten en tekeningen van het Rijksarchief in Noord-Brabant, toegang 343 inv nr 1757 Proceskaart van het gebied tussen Erp, Boekel, Gemert en Beek met de Gemertse Aa. Op de rug staat: Overgegeven bij den advocaat Leemputte Va. Augusti 1624 en aangehecht de notitie waarmee de kaart gepresenteerd werd in het proces tussen Hendrik van Holtrop, Commandeur van de Duitse Orde te Gemert en Jan Gijben.
  8. Schouwverslag Veghel anno 1649, geraadpleegd op www.OudZijtaart.nl, onder ‘bronnen Veghel’.
  9. Martien van Asseldonk, De Aa, visserij, september 2014 op www.oudzijtaart.nl
  10. Notarieel protocol Veghel inv nr 1 f283v
  11. http://www.kartuizerklooster.nl/kartuizersprokkels/146/vissen?-met-een-geweer-natuurlijk!.html; ontleend aan Dungense Historiën 3 (2009) 3