De schutter en de schutskooi

De schutter en de schutskooi

Historie

In het begin van de 14e eeuw kregen veel dorpsgemeenschappen van hun heer, meestal de hertog van Brabant, de woeste gronden in hun omgeving in eeuwigdurende erfpacht. Zij betaalden hiervoor een eenmalige geldsom en daarna ieder jaar een cijns. Vanaf toen had de gemeenschap het ‘vrije vruchtgebruik’ van deze gronden. Ze worden daarom aangeduid als gemeenschappelijke gronden of “gemeynt”. De “gerechtigden” mochten hier bijvoorbeeld hun vee laten grazen, turf en plaggen steken en heistrooisel verzamelen. Om overbeweiding en ander misbruik tegen te gaan werd het gebruik van de gemeynt aan regels gebonden, de zogenaamde “keur”. In de keuren werd bijvoorbeeld bepaald hoeveel turf er gestoken mocht worden of hoe lang iemand heide mocht maaien (de heimaat). Tevens werd vastgelegd welke boete (de “breuk”) iemand moest betalen bij overtreding van de keur.

Een belangrijk onderdeel van de keur is het recht om vee te laten grazen op de gemeynt. Dat gold uiteraard alleen voor de mensen die “gerechtigd” waren en gezamenlijk ook de jaarlijkse cijns betaalden. Het gold dus zeker niet voor bewoners van het aangrenzende dorp, want die hadden hun eigen gemeynt en waren alleen daar en niet elders “gerechtigd”. Veelal werd al direct bij de uitgifte van de gemeynt vastgelegd dat vreemde dieren “geschut” mochten worden. “Schutten” wil zeggen de vreemde beesten in of achter een “schut” of “schot” zetten. Ze werden opgesloten in een schutskooi.

De schutter

De dorpsgemeenschap had voor het schutten doorgaans een zogenaamde schutter in dienst. De schutter had als taak het bewaken van de gemeynt en onrechtmatig gebruik tegen te gaan. Soms wordt de schutter als “forestarius” of “vorster” aangeduid. Dit herinnert aan zijn oudste taak: het waken over de (hertogelijke) bossen. We zouden dat nu een boswachter noemen. Die oude taak zien we bijvoorbeeld bij de schutter van Someren uit 1327, waar sprake is van het “bewaken” van de gemeynt. De naam “schutter” wijst er op dat al snel zijn belangrijkste taak bestond uit het schutten: het in arrest nemen van vreemd vee, dus vee zonder weiderecht, dat hij op de gemeynt aantrof, maar evenzo het vangen en opsluiten van vee dat ingebroken was in particuliere akkers en weiden. Aanvankelijk immers konden koeien, schapen en paarden loslopend op de gemeynt grazen in plaats van binnen omheinde weilanden. Juist de akkers en andere particuliere velden werden omheind met dicht begroeide wallen om te voorkomen dat het loslopend vee (en wild) op de akkers kon komen. Ook op de grens tussen twee gemeynten van buurdorpen werden soms begroeide wallen of landweren aangelegd, zodat loslopend vee van de buren op de eigen gemeynt ging grazen.

De schutter was een ambtenaar en hij kreeg een jaarlijks tractement en (bijvoorbeeld in Eersel) “alle twee jaaren een nieuwen rok”. In de loop van de tijd kreeg de schutter ook weer andere taken toebedeeld. In Liempde bijvoorbeeld moest de schutter in de 18de eeuw minstens drie keer per week ‘de hoeken van de Heerlijkheid’ rondgaan om bedelaars, schooiers en vagebonden te weren en gevangen te nemen. Toen in 1811 ons land bij Frankrijk werd ingelijfd, veranderde de naam van schutter in “garde champêtre”. In het Nederlands betekent dat “veldwachter”.

In Liempde is een authentieke schutskooi gemaakt aan de Schutstraat.

Schutten in de schutskooi

De schutter lette vooral op vreemde beesten en beesten die anderen benadeelden. Deze sloot hij op in een schutskooi. De eigenaar kon het vee terugkrijgen tegen betaling van een boete: het schutgeld. Kon hij dat niet, dan werd het vee publiek verkocht, wat ook gebeurde als de eigenaar niet kwam opdagen. Het schutgeld was een vooraf vastgesteld bedrag per dag en “per schot”. En is dat nu per beest of per eigenaar? In 1639 ontstond er een conflict tussen Heitrakse boeren (Deurne) en Asten. In Asten had men twee Heitrakse koeien geschut en men eiste een gulden schutgeld per dier terwijl die van de Heitrak beweerden dat bij het schutten van vee altijd één gulden voor alle dieren samen betaald was. Het schutten en het schutgeld bleef eeuwenlang een bron van onderlinge dorpstwisten. Maar meer nog dan om het schutgeld ging de onenigheid vaak over de vraag waar precies de grens lag.

De schutskooi

Elk dorp had minstens één schutskooi, soms in de kern van het dorp, maar meestal daarbuiten op de gemeynt. Uit dorpsrekeningen weten we dat met regelmaat de houten schutskooi gerepareerd of vernieuwd moest worden. Uit diverse plaatsen zijn bestekken van schutskooien in archieven bewaard gebleven. De schutskooi is in het algemeen een relatief kleine omheinde ruimte om het geschutte vee op te sluiten totdat het door de eigenaar werd opgehaald. Het is nooit overdekt en volgens oude bestekken zijn de 18de eeuwse schutskooien helemaal van hout. De afmetingen verschillen wel. Alhoewel de onderlinge afstand van de staanders kan verschillen is vooral het aantal staanders dat nodig was voor de schutskooi een goede maat van de afmetingen. In Liempde is een authentieke schutskooi gemaakt van 8 staanders. In Veghel werd in 1664 ook een schutskooi gemaakt van 8 staanders, die in 1777 vervangen werd door eentje van 12 palen. In Deurne waren in 1738 liefst 16 palen nodig. En van de schutskooi in Schijndel van 1791 weten we dat er 12 palen nodig waren en bovendien kennen we alle maten van alle onderdelen, inclusief het hek in de schutskooi (met slot!) en het aantal duimen (met weerhaken), de klinknagels en de spijkers dat daarvoor nodig was. Het Schijndelse exemplaar moest ook geverfd worden: “den aanneemer zal de voorschreve schutskooy tweemaal moeten verven eerstmaal met best loot wit en swartsel met goede gekookte lijnoly en als die droog is zal den aanneemer daar op moete verven een olijfkleur van geel verff en swartzel met goede gekookte lijnoly gemengelt en de selfde verff bijde keeren wel instrijken”.

De schutskooi in Dieden is inmiddels een rijksmonument.

IJzeren exemplaren

De 19de eeuwse exemplaren waren niet langer voor 100% hout, maar hadden bijvoorbeeld stenen pilasters met ijzeren stangen. In Den Dungen zijn de staanders nog van hout. In Maasland (Teefelen, Geffen, Nuland, Berchem, Dieden, Schayk) zijn nog in de 20ste eeuw schutskooien gemaakt en die waren helemaal van ijzer. De schutskooi aan de Maasdijk in Dieden dateert van 1915 en is inmiddels een rijksmonument.

Bovenstaande tekst verscheen in Nieuwsbrief SdBB nr 111, december 2015 van Stichting De Brabantse Boerderij
Tekst Jan Timmers