In het verleden is op diverse manieren gezocht naar mogelijkheden om het wooncomfort van het hallehuis te verhogen. Bij al die varianten worden extra woonruimte en extra vertrekken gerealiseerd. Wat opvalt is dat steeds de middenbeuk van het woongedeelte ongewijzigd het belangrijkste woonvertrek blijft. Het houtskelet als hoofdconstructie blijft onveranderd.
In het bedrijfsgedeelte van de boerderijen zijn de ontwikkelingen in eerste instantie minder ingrijpend. De potstal is daarin de belangrijkste factor. Doorgaans is in de 17de eeuw de potstal in de middenbeuk van de boerderij gesitueerd met de toegangsdeuren in de korte gevel en later ook in de langsgevel. In omvang en diepte zal de potstal overigens de nodige aanpassingen hebben gekend. Alleen in een strook langs de Maas komen boerderijen voor waarin de potstal niet in de middenbeuk, maar juist in de zijbeuken wordt gerealiseerd.
Bij veel hallehuizen, zeker bij de grotere, is voor de opslag van het koren een losstaande schuur aanwezig met daarin een grondtas en ook de dorsvloer.
Een opvallende verandering in het aanzien van boerderijen treedt op als ook de schuur wordt vast gebouwd aan de boerderij. In de lengterichting van de boerderij wordt dan achter het stalgedeelte het pand verlengd met een aantal gebintvakken, waarin de opslag van het koren plaatsvindt. Na deze uitbreiding kunnen we niet langer spreken van een woonstalhuis. De boerderij is drieledig geworden. Naast woon- en stalgedeelte verschijnt er ook een schuurgedeelte met een tasruimte en een dorsvloer. Alle drie functies onder één dak.
Uiterlijk betekent deze ontwikkeling een opvallend verschil met de hallehuizen, omdat door deze uitbreiding de lengte van de boerderij met een flink stuk toeneemt. Boerderijen met deze uitbreiding worden veelal beschouwd als varianten van het hallehuis. Vaak wordt dan gesproken van een overgangstype. Omdat de uiterlijke verschijningsvorm duidelijk afwijkt van het hallehuis en omdat een extra functie is toegevoegd (het schuurgedeelte) is het beter om een nieuwe term te gebruiken: de kortgevelboerderij. Vooral in het noorden van de Meierij komen ze nog veelvuldig voor.
Verlenging van het hallehuis met een schuurgedeelte op een dergelijke manier kan alleen als de toegang tot de potstal niet in de dwarsgevel, maar juist in de langsgevel is aangebracht. Bij veel hallehuizen is dat al het geval, waardoor de uitbreiding makkelijker gerealiseerd kan worden.
Het woongedeelte en het stalgedeelte van een kortgevelboerderij hebben doorgaans nog het voorkomen en het uiterlijk van een hallehuis. De langsgevels zijn nog steeds relatief laag. Ze zijn alleen een stuk langer door de toevoeging van het schuurgedeelte.

Het gevolg van de toevoeging van een schuurgedeelte is ook dat in de langsgevel naast de lage potstaldeuren hoge schuurdeuren verschijnen. Voor die hoge schuurdeuren zijn de langsgevels vaak nog te laag. Om toch hoge schuurdeuren te kunnen maken zijn er twee mogelijkheden. Het dak ter plaatse van de deur kan worden opgetild (opgewipt), waarbij dat deel van het dak wat vlakker gaat verlopen. Soms wordt de schuurdeur een stukje naar binnen geplaatst, zodat een inspringing ontstaat. Daardoor kan de juiste hoogte worden bereikt.

De uitbreiding met een schuurgedeelte is een stap in de richting van het uiterlijk van een langgevelboerderij. Boerderijonderzoeker Uilkema heeft bij zijn bezoeken aan Brabant in de jaren 30 van de 20ste eeuw geconstateerd dat deze kortgevelboerderijen inderdaad ontstaan zijn door een ouder hallehuis te verlengen. De oude dwarsgevel van het hallehuis blijft gehandhaafd als scheidingsmuur tussen stal en schuur. In die scheidingsmuur is in een aantal gevallen de dichtgemetselde opening van de voormalige potstaldeuren nog zichtbaar.
