Moorsel, een bijzondere ontginning

De hof van Floreffe in Lierop

De buurtschap Moorsel is ontstaan uit één enkele hoeve op Moorsel, die in de loop van de tijd opgesplitst is, waardoor Moorsel uitgroeide tot een gehucht. Hoe dat gebeurde is beschreven in Moorsel: bewoningskroniek tot 1832 (met bijlagen). Voor het begin van Moorsel, de ontginning, moeten we naar andere bronnen.

In 1155 schenkt Godfried van Oorbeek (Orbec) drie hoeven te Lierop aan de abdij van Floreffe. In dezelfde oorkonde schenkt Gerard van Weert de helft van de kerk met de tienden van Lierop aan Floreffe[1]. Feitelijk kwam het bezit aan de priorij van Postel, die vanuit Floreffe gesticht was. Bijsterveld interpreteert het begrip hoeve hier als een oppervlaktemaat (1 hoeve is 16 ha)[2]. Omdat in de oorkonde vermeld wordt dat het vierde deel van één van die drie hoeven in Stiphout ligt, lijkt die interpretatie niet waarschijnlijk. In zijn boek over Someren schrijft Jean Coenen dat het bij de drie hoeven in Lierop van 1155 ging om de hoeven Ten Boomen, Ter Hofstad en Moorsel[3]. In de oorkonde zelf staat dat niet vermeld. Postel bezat later in Lierop naast deze drie hoeven ook nog de watermolen van Stipdonk, het goed en het Slotje van Stipdonk en de hoeven Ten Berge en Ten Eijnde[4]. Sommige goederen zijn pas verworven door Postel in 1282, toen er een ruil plaatsvond met Arnold van Escharen, Heer van Asten. Arnold van Escharen schonk zijn goederen in Lierop aan Postel in ruil voor de Postelse goederen in Asten. Ook in deze oorkonde worden de afzonderlijke bezittingen niet met name genoemd[5]. Op grond van andere bronnen is er toch wel iets meer duidelijkheid te geven.

Zo is er een oorkonde van 1244, waarin ex-keizerin Maria van Brabant een stuk woeste grond schenkt aan de broeders van Postel die op de ‘curtis’ Moorsel wonen voor een cijnsbedrag van 4 solidi Keuls[6]. Toen was de hoeve Moorsel dus al in bezit van Postel. Wat opvalt hierin is de vermelding dat er broeders van Postel wonen op Moorsel. De hoeve wordt dus kennelijk niet verpacht aan derden, maar geëxploiteerd in eigen beheer. Dat is niet alleen een aanwijzing dat Moorsel één van de drie oudste hoeven van Postel in Lierop was, maar ook dat het ging om de centrale hof, de curtis. Coenen vermeldt nog een pachtcontract uit 1413 van de Postelse hoeve Eckerbroek in Someren, waarbij werd bepaald dat een deel van de pacht in natura moest worden afgedragen op de hoeve Moorsel[7]. Dat geeft aan dat Moorsel ook toen nog een bijzondere positie had. Het lijkt daarmee echt de centrale hof van Postel in Lierop, Asten en Someren.

In 1282 wordt door Hendrik van Nideggen, die dan op Stipdonk woont, een weide te Reusel afgestaan aan Postel en de oorkonder is Ysboud, de ‘plebanus’ in Asten en Lierop. De overdracht vond plaats op de hof (er staat: atrium) van Lierop.[8] Heel goed mogelijk dat Ysboud bij zijn medebroeders op de hof van Moorsel woonde.[9]

 

De drie hoeven van 1155

Naast Moorsel was ook de watermolen van Stipdonk al vroeg eigendom van Floreffe. In een oorkonde van 1179, waarin de paus het bezit van Floreffe in Lierop bevestigt, wordt de watermolen met name genoemd.[10] In de oorkonde van 1155 was dat (nog) niet het geval. Bij de watermolen van Stipdonk lag ook nog de hoeve Stipdonk en het Slotje van Stipdonk. In 1179 wordt alleen de watermolen vermeld als bezit van Floreffe. De hoeve Stipdonk behoorde waarschijnlijk van oorsprong bij het latere Slotje. Samen zullen ze het goed Kreyenstart hebben gevormd. Als in 1282 de Reuselse weide aan Postel wordt overgedragen worden onder de getuigen genoemd Nicholaus, Henricus en Marcilius de Creenstert.[11] Het goed was een belangrijk bezit waaraan volgens Coenen ook een eigen cijnshof en eigen cijnsmannen verbonden waren. Aan het eind van de 15de eeuw was het goed Kreyenstart nog in particulier bezit van achtereenvolgens Art van Erpendonck, Hogart van Bruheze en Jacob van der Schaut.[12] In 1502 wordt het Slotje nog niet genoemd onder de eigendommen van Postel in Lierop. In 1559 is de hoeve op Stipdonk al in bezit van Postel. Dat zal ook gelden voor het Slotje, dat in 1583 wordt bewoond door kanunnik Huybrecht Symonart, provisor van Postel.[13] Het is onwaarschijnlijk dat Stipdonk tot één van de drie oude hoeven van Floreffe behoorde.

Voor de hoeve Boomen is dat ook niet zeker. Wiro van Heugten maakt melding van een oorkonde uit 1254, waarin de hoeve Boomen aan de abdij van Postel zou zijn geschonken. Hij constateert dat de oorkonde in de archieven nergens meer terug te vinden is. Camps zegt over deze oorkonde, dat Welvaarts deze gezien zal hebben in het archief van Postel en dat er geen directe reden is om hieraan te twijfelen, maar dat de oorkonde niet meer aanwezig is.[14]

De hoeve Ter Hofstad in Lierop behoort waarschijnlijk wel tot de oudste hoeven van Postel. Een sterke aanwijzing daarvoor vormen de cijnsboeken van de Heer van Helmond, die door Pierre van de Meulenhof en Ludo Boeijen zijn bewerkt. In het register van 1381 wordt vermeld dat de ‘Magister van Moersel’ 20 nieuwe schellingen cijns moet betalen voor het gebruik van woeste grond. Deze cijnspost is geadministreerd bij de cijnsen van de stad Helmond zelf en niet bij de cijnsen in Lierop. Dat betekent dat de meester van Moorsel (van Postel dus) die cijns moet betalen voor het gebruik van woeste grond, die niet in Lierop lag, maar behoorde tot het domeingoed van Helmond. Het gaat hier dus blijkbaar over de woeste grond die keizerin Maria in 1244 aan Postel toekende. In latere cijnsregisters wordt deze cijnspost gesplitst. Behalve de hoeve Moorsel blijkt ook de hoeve Ter Hofstad in Lierop een deel te moeten betalen.[15] We vinden hierin aanwijzingen dat ook de hoeve Ter Hofstad behoorde tot de schenking van 1155. Dat aanvankelijk de ‘magister van Moersel’ moet betalen geeft nogmaals aan dat Moorsel kennelijk de hoofdhoeve was.

Postel bezat in Lierop ook nog de hoeven Ten Berge en de hoeve Ten Eynde, die al in 1413 in bezit was. Er zijn echter onvoldoende aanwijzingen om één van deze hoeven te rekenen onder de drie oudste bezittingen. Mogelijk is de derde hoeve al in de 12de of 13de eeuw als hoeve verlaten.

Een gedeelte van de wal om Moorsel is onlangs opgehoogd. Ook de archeologische waarde van de wal blijft daardoor behouden.

Mogelijke datering

Samenvattend kunnen we concluderen dat Moorsel in 1155 eigendom werd van Floreffe, samen met nog twee andere hoeven in Lierop en dat de hoeve op Moorsel de centrale hof van Floreffe was. De priorij van Postel werd vanuit Floreffe gesticht. Floreffe verwierf de goederen ten behoeve van Postel. Voor 1155 waren deze drie hoeven eigendom van Godfried van Oorbeek. Bijsterveld veronderstelt dat Godfried afkomstig was van Orbais, de gangbare Franstalige naam van Oorbeek, dat in Waals Brabant ligt in de gemeente Perwijs.[16] Een eigenaar op afstand van domeingoed dat in ieder geval uit drie hoeven bestond. Het beheer van die hoeven zal lokaal georganiseerd zijn vanuit een centrale hof. Gezien de positie van de hoeve Moorsel na 1155, is het niet gek te veronderstellen dat ook al vóór 1155 Moorsel de centrale hof zal zijn geweest. Wanneer de ontginning van Moorsel plaatshad kan wellicht door archeologisch onderzoek vastgesteld worden, maar in ieder geval moet dat op zijn laatst in de eerste helft van de 12de eeuw zijn gebeurd. Het is denkbaar dat Godfried van Oorbeek of een voorganger, als een soort projectontwikkelaar, grond verwerft met als doel te ontginnen en “ontwikkelen” en het dan te verkopen aan een exploitant, in dit geval Floreffe-Postel.[17] De overdracht in 1155 was ook geen schenking, maar een verkoop. Als Moorsel in 1155 al de centrale hof van een domein was, dan is het waarschijnlijk dat van daar uit de andere hoeven, zoals Ter Hofstad, zijn gesticht. De ontginning van Moorsel gaat dan hoogstwaarschijnlijk nog een stuk verder terug.

De begroeide wal aan de westzijde van de Moorselse weilanden.

De ontginning

De oudste ontginning van Moorsel ligt op een dekzandrug. Dekzandruggen liggen wat hoger dan hun omgeving en bieden daardoor mogelijkheden voor loofhout zoals eik, beuk of hazelaar. Deze hoger gelegen loofbossen konden gebruikt worden voor het houden van varkens en zijn geschikt voor het omvormen tot akkers, die ook relatief droge grond nodig hebben. De oude akker is in de loop der tijd flink opgehoogd zoals elders ook steeds het geval is met oude akkers. Door deze ophoging ontstonden aan de rand ervan steilranden, die nu nog aan de westrand en de zuidrand van de akker van Moorsel nog waarneembaar zijn. Door het verwijderen van de begroeiing is de steilrand de laatste decennia behoorlijk geërodeerd tot een schuin aflopend perceel. In de bijlagen bij de archeologiekaart van de gemeente Someren zijn gegevens van een tweetal boringen opgenomen die het bovenstaande bevestigen. Er werd geconstateerd dat het aanwezige esdek een dikte had van 1.20-1.35 m. met daaronder een humuspodzol.[18]

Pal ten westen van de dekzandrug van Moorsel, met daarop de akker van Moorsel, ligt een laaggelegen gebied, met daarin het Moorsels Loopke, dat noordelijk in de Goorloop uitkomt. Het waterschap noemt deze waterloop De Vleutloop. In het lage gebied zal oorspronkelijk veen (moer) zijn voorgekomen. Het eerste deel van het toponiem Moorsel is ongetwijfeld aan dat moer ontleend.[19] Het veen zal al in de middeleeuwen gestoken zijn als turf. Een deel van het lage gebied was aan het eind van de middeleeuwen als beemden in gebruik genomen bij de hoeve Moorsel. De westrand van het beekdal heeft plaatselijk een duidelijke rand, die in het terrein als steilrand te herkennen is.

Op de hoogtekaart en het hoogteprofiel is duidelijk zichtbaar dat het westelijk deel van van Moorsel veel lager ligt dan het oostelijk deel. De noordelijke punt ligt het laagst.
Bewerking kadasterkaart 1832 door Karel Leenders
Op de topografische kaart van ca 1900 is de wal van Moorsel nagenoeg compleet gekarteerd.

Geheel omheind met een wal

Het geheel van akkers en beemden van de hoeve Moorsel lag rondom in de heide en werd in zijn geheel omheind. De omheining bestond uit een aarden wal met begroeiing. De aarden wal is voor een groot gedeelte nog aanwezig. Hij liep met een grote boog om zowel akkers als moergrond cq beemden. Wiro van Heugten haalt een citaat aan waarin melding gemaakt wordt van die omheining. De hoeve lag ‘in syne potinge (aanplant) mette landeryen en daeraen gelegen’.[20]

Oude akkers werden vaak omgeven met begroeide houtwallen, die bovendien doorgaans aan weerszijden een greppel hadden. De wal werd opgeworpen met het zand afkomstig van de greppels aan weerszijden. Een houtwal om een akker is dus geen zeldzaamheid, maar de situatie op Moorsel wijkt beslist af van zo’n standaardwal. Waar in de doorsnee situatie de wal direct de grens van de akker vormt, is dat op Moorsel niet het geval. De wal op Moorsel omvat niet alleen de akker, maar ook de lager gelegen beemden en het erf van de hoeve. De wal loopt in een ruime boog om de totale ontginning. Binnen deze min of meer ovale wal ligt zelfs nog een stukje woeste grond.

De wal is grotendeels nog aanwezig. Op diverse plaatsen is echter erosie opgetreden of is de wal door graafwerk plaatselijk minder prominent aanwezig, maar wel duidelijk herkenbaar. In 2014 is een gedeelte van de wal aan de westzijde weer ‘op hoogte’ gebracht door aan te vullen met zand, afkomstig van het plaggen van de Strabrechtse Heide. Op oude topografische kaarten is de wal duidelijk en herkenbaar gekarteerd. Op basis van dit kaartmateriaal, de kadasterkaart van 1832, de hoogtekaart en informatie van zegslieden, die de vroegere situatie kenden, kan de wal op plaatsen waar hij niet meer aanwezig is worden gereconstrueerd.[21]

De doorlopende rode lijn geeft het nog aanwezige deel van de wal aan. De rode stippellijn markeert het gereconstrueerde deel.

De gegevens uit de kaarten komen nagenoeg overal met elkaar overeen. Bij de grens ten zuiden van de bebouwing wijkt de kadastrale kaart een klein beetje af van de nog aanwezige wal. De reconstructie in het zuidoostelijk gedeelte, waar de wal door bosgebied loopt blijkt de kadastrale bezitsgrens goed overeen te komen met verhogingen op de hoogtekaart.

Ter hoogte van de huidige toegangsweg naar Moorsel is de wal verdwenen. Dat is jammer, want daardoor is het moeilijker om vast te stellen of deze plaats ook al bij de aanleg van de wal de toegang vormde tot de ontginning. Hier zou gedetailleerd onderzoek op zijn plaats zijn.

 

Bescheiden onderzoek van de wal in 1986

De wal van Moorsel trok in het recente verleden ook al belangstelling. Johan Otten beschrijft een verkenning van de wal in 1986. Het ging om een verkenning van het terrein met Henk Pinxten en Marinus Berkers, die beiden op Moorsel hebben ‘geboerd’. Bij die verkenning komt ook een wal aan de orde die een deel van de akker van de hoeve Oeijenbraak begrenst. Uit het verslag blijkt dat men ervan uit gaat dat deze wal een geheel vormt met de Moorselse wal. Deze Oeijenbraakse wal sluit wel aan op de wal rond Moorsel, maar maakt daarvan geen onderdeel uit. Waarschijnlijk is het een jongere akkerwal. Oeijenbraak is overigens ook een ontginning die teruggaat tot in de middeleeuwen. Tijdens de verkenning wordt ook gememoreerd dat in de directe omgeving van de boerderijen ook een stuk wal aanwezig is geweest. Mogelijk was niet alleen het gehele terrein omwald, maar was er tevens een wal, die het erf heeft omgeven. De hoeve zelf bevond zich dan in een afzonderlijk compartiment binnen het geheel.

Behalve de verkenning met zegslieden werd de wal zelf onderzocht door een profiel te maken, die door Jan Broertjes, geoloog en amateur archeoloog, werd bekeken en beoordeeld. Er werden toen ook een aantal foto’s gemaakt. Johan Otten stelde de verslagen beschikbaar die hij er van maakte.

De conclusie was dat de wal van Moorsel een kunstmatig aangelegde wal is, immers onder de wal was nog een oude podzolbodem intact aanwezig. Ook was aan de bovenkant van de wal een bodemprofiel gevormd. Dat betekent dat het opwerpen van de wal al eeuwen geleden plaatsgehad moet hebben, omdat bodemvorming nu eenmaal veel tijd vergt. Iets verder van de wal werd nog een kuil gemaakt om het bodemprofiel te kunnen vergelijken. In de kuil kon boven de vaste laag een oude bodem worden herkend. Een oud akkerdek “met daar stuifzand overheen, maar niet gevormd in de late middeleeuwen, zoals gebruikelijk; nee, het zou kunnen gaan om een akker uit bijvoorbeeld de ijzertijd”, aldus de voorzichtige conclusie.[22] De ouderdom van de wal om Moorsel moet daarmee beslist teruggaan tot de middeleeuwen, maar een nog oudere datering kan op voorhand niet worden uitgesloten. Nader onderzoek is beslist de moeite waard. Achterhaald zou kunnen worden of de wal is opgeworpen bij de 11de of 12de-eeuwse ontginning of dat hij misschien nog ouder is.

De aard en de vorm van de wal, samen met de eerste verkenning ervan, zijn op zijn minst intrigerend. Het nodigt uit tot verder onderzoek.

Profiel van de wal van Moorsel met ónder de wal en óp de wal een podzolprofiel. (foto Johan Otten, 1986)
Fragment van de topografische kaart van Moorsel van 1953. De wal van Moorsel aan de rand van de ontginning is goed herkenbaar. Westelijk van de bebouwing is langs een voetpad ook een begroeide wal aanwezig. Mogelijk een restant van een wal rondom het oude erf.

Vergelijkbare situaties

Wallen komen veelvuldig voor in Brabant, zeker in combinatie met oude akkers. Leenders geeft een overzicht van het voorkomen van wallen in Brabant en geeft een aanzet voor een classificatie[23]. Uit dit overzicht komt onder meer een categorie voor van wallen, die worden opgeworpen op de grens van akkers met als functie om het wild van de akkers te weren. Die wallen worden akkerwallen genoemd en liggen altijd pal op de rand van de akkers. Als akkers later worden uitgebreid kan er ook weer een nieuw stuk akkerwal worden aangelegd. Als akkers verlaten worden en aangeplant met bijvoorbeeld hakhout, dan komen de voormalige akkerwallen in het bos te liggen. Op Moorsel volgt de wal de rand van de akkers niet, maar ligt er ruim omheen en omvat ook de bebouwing. De wal op Moorsel lijkt geen akkerwal, zoals Leenders die beschrijft, maar heeft meer overeenkomst met het wallencomplex rond het dorp en de oude akkers van Knegsel. Die wallen werden aangelegd op de grens tussen cultuurland en woeste grond en omvatten ook de bebouwing. Vanwege de gestage uitbreiding van het areaal cultuurgrond is het complex van wallen rond Knegsel gefaseerd tot stand gekomen.[24] Die toename van cultuurland zien we op Moorsel niet, evenmin als een fasegewijze uitbreiding van de wal. Het principe lijkt echter hetzelfde, namelijk een afbakening van het cultuurland in particulier bezit en een bescherming ervan voor het wild en het vee op de woeste gronden.

Reconstructie van de lange wal van Knegsel. Veel wallen en landweren hebben een soortgelijke opbouw met aan de ene kant een diepere en bredere greppel dan aan de andere kant.
Landgoed Velder in Liempde met in rood de wal.

Een ander voorbeeld van een begroeide omwalling is het landgoed Velder in Liempde. Daar gaat het ook om een, globaal gezien, ovaalvormig geheel omgeven door een wal, plaatselijk zelfs een dubbele wal. Het omwalde terrein op Velder betreft echter geen hoeve met akkerland, maar een omwald bosgebied dat geëxploiteerd werd voor de bosbouw. Daarvoor was het overigens ook nodig om wild en vee te weren om te voorkomen dat jonge aanplant wordt aangevreten. Velder was aanvankelijk eigendom van de Heer van Boxtel. Bij het onderzoek naar de wal van Velder was de aanvankelijke gedachte dat het een grensmarkering cq landweer was op de grens van Boxtel en Oirschot. Het zuidelijk gedeelte van de wal van Velder ligt namelijk precies op de gemeentegrens.[25] Echter de wal is niet alleen aan de zuidrand aanwezig, maar loopt om het gehele complex heen. Gezien de afgeronde, ovale vorm zal Velder aanvankelijk zijn aangelegd te midden van woeste grond. Als je een zo kort mogelijke wal een zo groot mogelijke oppervlakte wilt laten omsluiten, dan kom je wiskundig gezien uit op een rondlopende wal. Bij de aanleg te midden van woeste grond moet alleen rekening gehouden worden met de natuurlijke gesteldheid van het terrein. Gezien de vaak wat langgerekte vorm van dekzandruggen, kom je al gauw uit op een ovale vorm, die in detail wordt aangepast aan het terrein ter plaatse. Als er vóór de aanleg van Velder ter plaatse al een formele gemeentegrens aanwezig zou zijn, zou dat logischerwijs een rechte lijn zijn. De vorm van het landgoed zou daaraan dan zeker zijn aangepast en ter plaatse een rechtlopende grens hebben gehad. Dat is niet het geval. Het is dan ook veel logischer te veronderstellen dat de eerste omwalling door de Heer van Boxtel is aangelegd voordat er sprake was van een grens ter plaatse. Toen later de formele grens tussen Boxtel, Oirschot en Liempde werd vastgesteld werd de begrenzing en de wal van het landgoed Velder als bestaande markering en eigendomsgrens, als ‘landsgrens’ gevolgd. Dat is een indicatie dat de wal van Velder een stuk ouder zal zijn, dan tot nu toe wordt verondersteld. Velder was overigens geen ontginning zoals Moorsel, maar een stuk oud bos, dat door de heer van Boxtel was toegeëigend en dat hij heeft omgeven door een wal. De overeenkomst met Moorsel is dat de wal werd opgeworpen als afbakening van het particulier bezit.

Ook op de Veluwe

Op de Veluwe zijn een paar vergelijkbare rondlopende wallen bekend. Als voorbeeld noemen we hier de ontginning Boeschoten in Garderen.

Boeschoten in 1807. Detail van kaartblad 18 van Garderen, M.J. De Man.

De wal rondom Boeschoten lag in 1832 rondom de landerijen, inclusief percelen hakhout en heide, en scheidde deze van de heide van het Maalschap van Garderen af. Ook de bebouwing lag binnen de wal. Vermoedelijk markeerde deze wal het oorspronkelijke bezit en functioneerde deze van oudsher als grenswal van het goed. De situatie is goed vergelijkbaar met Moorsel. Bij Boeschoten liggen binnen de buitenste omwalling nog kleinere omwalde compartimenten, met name rondom de bebouwing. Ook hier lijkt die bebouwing vanaf de aanleg aanwezig te zijn. Een aanwijzing daarvoor is de naam Boeschoten. Die is afgeleid van Boe- (boede of kleine behuizing) en -schoten (afgeperkte ruimte in een besloten ruimte brengen).[26]

Schoten tussen Best en Oirschot

Bij grootschalig archeologisch onderzoek te Aarle tussen Best en Oirschot is er ook aandacht uitgegaan naar de ontstaansgeschiedenis van de oude akkers in het gebied, niet alleen archeologisch, maar ook historisch-geografisch. Het heeft indrukwekkende resultaten opgeleverd, waarvan we er eentje hier aanhalen. Op basis van de kadastrale kaarten van het gebied werden twee ovale akkercomplexen bekeken: Schoten en Grote Akker. In Schoten kon worden vastgesteld dat er de middeleeuwse hoeve Ter Schoot gesitueerd kan worden. De ontginning en aanleg ervan dateren uit de 12de of 13de eeuw. Iets oostelijker lag de Grote Akker. Het oudste erf werd aan de zuidzijde ervan ingericht even voor het einde van de 9de eeuw (ca 890). De ovale afbakening van het terrein zou plaatsgehad hebben in het begin van de 12de eeuw. Het terrein waarin de twee ovale ontginningen liggen is later geheel omgevormd tot akkergebied. De oude erven en de omheining van de terreinen verdwenen onder de later opgehoogde akkers en het gehele terrein werd een groot open akkercomplex zonder visuele sporen van wallen of omheiningen.

In donkergrijs twee ovale akkercomplexen op Best-Aarle. Links de Schoten en rechts de Grote Akker. De laatste is de oudste. Het erf aan de zuidzijde ervan op vindplaats 31 werd ca 890 ingericht.

In het onderzoeksverslag is een getekende impressie opgenomen van het gebied zoals het er in de tweede helft van de elfde eeuw heeft uitgezien. Een deel van de toelichtende tekst is bijgevoegd [27].

Impressie van bewoning in het plangebied Best-Aarle in de tweede helft van de elfde eeuw bezien vanaf het zuidoosten (Tekening Mikko Kriek). De reconstructie toont twee erven aan een ovaal akkerblok. Beide erven zijn omheind en voorzien van een poort. Op het zuidelijke, het oudste van de twee, vinden we een bijzonder groot huis met ruime opslagcapaciteit. Dit erf vormt waarschijnlijk de vroonhof van dit heerlijk goed.

De compositietekening van de oudste ontginning op Best-Aarle geeft een impressie van oude ontginningen, zoals ook Moorsel er een was. De wal om Moorsel omvat niet alleen de akker en de beemden, zoals op de tekening, maar ook de bebouwing, die op deze reconstructie een eigen omwalling heeft. Mogelijk was dat op Moorsel aanvankelijk ook het geval, maar het is ook denkbaar dat de erfomwalling op Best-Aarle aansloot aan de akkerwal en er een geheel mee vormde. Alleen verder onderzoek op Moorsel kan hierover uitsluitsel geven.

Andere oude ontginningen

Moorsel is een oude ontginning te midden van woeste grond, omgeven door een begroeide wal als omheining. De wal markeert de begrenzing van het bezit en heeft tevens als functie om het wild en misschien ook loslopend vee op de omringende woeste grond te weren en zo te voorkomen dat gewas of bosaanplant werd aangevreten of op andere wijze werd beschadigd. De huidige situatie op Moorsel is redelijk uniek, omdat de situatie in zijn geheel in de loop der eeuwen weinig is veranderd. De ontginning lijkt nauwelijks uitgebreid te zijn, maar ligt nu niet meer te midden van heivelden, maar te midden van daar aangeplante naaldbossen en de oude wal is voor nagenoeg de helft nog intact. De wijze waarop deze toestand bewaard is gebleven maakt Moorsel uniek, niet zozeer de manier waarop het destijds als nieuwe ontginning is ingericht. Op andere plaatsen zowel binnen als buiten Brabant komen soortgelijke ontginningen voor. Veel ervan zullen in de loop van de tijd behoorlijk veranderd zijn, zoals bijvoorbeeld de oude ontginningen op Best-Aarle, waarvan de randen visueel geheel verdwenen zijn. Het bekijken van oude topografische kaarten levert echter weinig terreinen op, waar sporen van afgeronde ontginningen, omgeven door een wal voorkomen of voorkwamen. Daarvoor is de situatie op de meeste plaatsen te veel veranderd. Een tweetal situaties zijn bij een eerste verkenning opgevallen. Het gaat om de ontginning Weverslo in de gemeente Venray en het kerkdorp Handel in de gemeente Gemert-Bakel.

Weverslo

Het eerste voorbeeld is Weverslo, een ontginning aan de zuidrand van het beekdal van de Loobeek, behorend tot het dorp Merselo in de Limburgse gemeente Venray. Op oude topografische kaarten is de wal rond Weverslo deels herkenbaar. Aan de noordwestelijke zijde ligt de akker direct tegen de grens. Of er oorspronkelijk een wal aanwezig was kan alleen via onderzoek worden vastgesteld, maar de noordwestelijke zijde van de akker heeft een hoge steilrand, die goed verklaard kan worden als oorspronkelijke wal, die door het ophogen van de akker de vorm van een steilrand kreeg. Aan de zuidwestelijke kant van de ontginning lijkt een kleine uitbreiding te hebben plaatsgehad. De oude grens zal onder de hoge stuifzandberg liggen. De oude wal heeft veel stuifzand ingevangen en er is ter plaatse een hoog stuifduin ontstaan. Het voormalig stuifduin is bebost en het hoogste punt ligt ca 10 meter boven het omringende maaiveld. De bebouwing bestond in 1837 uit twee boerenerven. Beide zijn gelegen binnen de ovaal-vormige ontginning. Aan de zuidrand lijkt ook een smalle strook heide binnen de oude wal gelegen te hebben.

Topografie Weverslo links ca 1837 en rechts ca 1900[28]

De steilrand aan de zuidwestzijde van Weverslo in 2017

Handel

Een ander voorbeeld van een ontginning die vergelijkbaar is met Moorsel is het Gemertse kerkdorp Handel. Op de topografische kaart van ca 1840 is de rond-ovale vorm deels herkenbaar. Aan de noordkant is een deel van de wal nog aanwezig langs de huidige Heereveldseweg. Aan de westzijde ligt nu de Handelse Berg. Het is een randwal van stuifzand, die ontstaan is doordat de aanwezige ontginningswal het stuifzand afkomstig van de oostelijk gelegen heide heeft ingevangen. De historische gegevens van Handel wijzen op een ontginning die minimaal teruggaat tot de tweede helft van de 12de eeuw. Handel lag ca 1840 nog bijna geheel rondom in de woeste gronden. Alleen aan de noordkant was in de middeleeuwen al de hoeve Strijbosch gesticht, juist buiten de ontginningswal. De hoeve Handel met bijbehorende grond was eigendom van de Heren van Gemert. Via Rutger van Gemert, een telg uit het adellijke geslacht Van Gemert, kwam het bezit ca 1220 in handen van de Duitse Orde, die zich daar toen vestigde. Naast een bestaande hoeve bouwden zij een zaalgebouw en een eigen kapel, die later uitgroeide tot een bedevaartplaats.[29] De kern van Handel was tot de opheffing van de Duitse Orde deels haar eigendom, deels eigendom van de kapel van Handel. Maar het kapelbezit kan geheel herleid worden tot bezit van de Duitse Orde. Archeologisch onderzoek naar de wal van Handel heeft nog niet plaatsgevonden.

De oude ontginning van Handel heeft wellicht nog een bijzonderheid. Het grootste deel van de grond binnen de oude wal was eigendom van de Duitse Orde cq de kapel van Handel. In het noordelijk deel van de omwalde ontginning wijkt het eigendom echter af. Een gebied aan de noordzijde juist ten zuiden van de gereconstrueerde omwalling heeft andere eigenaars. Op de bijgaande kaart is dat noordelijk deel afgescheiden door een rode streeplijn. Op die scheidslijn is deels nog een wal aanwezig. De aanwezigheid van de wallen en de afwijkende eigendomsverhoudingen lijken te duiden op een afzonderlijk compartiment. De situatie met de dubbele omwalling (met veel tussenruimte) is vergelijkbaar met die op Boeschoten op de Veluwe. Dit afzonderlijk omwalde compartiment zal aanvankelijk nog heide gebied geweest zijn, dat pas later in handen van particulieren is gekomen en ontgonnen is.

De rode stippellijn volgt de reconstructie van de oude ontginningswal van Handel. De doorgetrokken rode lijn geeft nog bestaande wallen aan. Bij de doorgetrokken groene lijn aan de westzijde is de wal verdwenen onder het stuifzand. De ondergrond is de topografische kaart van ca 1840.
de wal van Handel langs de Heereveldseweg
restant van de wal binnen de ontginning

 

 

 

 

 

 

 

De uitloper van de stuifzandbergen aan de westzijde van de Handelse ontginning waaronder waarschijnlijk de oude ontginningswal verborgen zit.

Omheiningen met een haag

De wallen om oude ontginningen waren begroeid. Een kale wal zal wild en eventueel loslopend vee niet weerhouden om de wal over te steken. De nog bestaande delen van de wallen waren begroeid met hakhout, voornamelijk eik. Het hakhout werd zo ongeveer elke 5 à 6 jaar “geoogst”, dat betekent: gekapt. In de tweede helft van de 20ste eeuw daalde de behoefte aan hakhout en werden begroeide wallen niet meer op die manier onderhouden. Het hakhout is daardoor soms uitgegroeid tot opgaande eikenbomen op oude hakhoutstoven. Er is recent meer onderzoek gedaan naar de begroeiing van wallen, zowel akkerwallen, landweren en andersoortige wallen. De begroeiing bestaat niet alleen uit eiken hakhout, maar andere, vooral doornige struiken en gewassen komen voor, zoals diverse soorten meidoorn. Ook wordt steeds vaker geconstateerd dat op oude wallen ook restanten en sporen van vlechtheggen voorkomen. Een citaat uit de publicatie Houtwallen en historische beplanting[30]: “Op diverse typen houtwallen werd vroeger gevlochten om ze ondoordringbaar te maken voor wild, vee en/of mensen. Net als in heggen heeft het vlechten op houtwallen sporen achter gelaten in de vorm van horizontale, ingekapte of gebogen takken. In heggen zijn de vlechtsporen te vinden in meidoornstruiken en soms essen. In houtwallen zijn de indrukwekkendste vlechtsporen te vinden in essen, eiken en soms ook beuken.”

Steven Blankaart (1650-1704) schrijft over de meidoorn (die toen nog de veelzeggende naam Hagedoorn had): ‘De laagwassende dient om digte hagen ofte heiningen te maken, tot afscheidsels, en dat daar soo ligt geen quaadwillig volk, honden enz. kan doorkruipen’. Er kon nog geen hond doorheen.

De kroniekschrijver van hertog Adolf van Kleef (1394-1448) schreef over het aanleggen en beplanten van wallen : “…, de aarde uit beide sloten werd daartussen tot een wal opgehoogd en met hout en struiken beplant. Als dit hout de voorgeschreven hoogte bereikt had werd het gedeeltelijk door inkappen omgebogen (geknikt) en óf door elkaar gevlochten óf in de grond gestoken zodat nieuwe loten omhoog groeiden en de heg steeds dichter en meer ondoordringbaar werd. Zo ontstond een haag waarover niemand rijden kon, …”.[31]

Combinatie van deze gegevens maakt het mogelijk om een beeld te vormen van oude ontginningswallen, zoals ze in de 12de eeuw of eerder werden aangelegd. Niet alleen een opgeworpen wallichaam, maar daar boven op een ondoordringbare begroeiing in de vorm van bijvoorbeeld een vlechtheg met daarin allerlei doornige struiken.[32]  [33]

Jan Timmers
Gemert, februari 2018

Noten

[1] H. Camps; Oorkondenboek van Noord-Brabant tot 1312, deel I, De Meierij van ‘s-Hertogenbosch (met de heerlijkheid Gemert); ’s-Gravenhage,1979, nr. 58.

[2] Arnoud-Jan Bijsterveld, De hof van Lierop, De oudste bezittingen van de abdij van Floreffe en de priorij van Postel in Lierop en Asten 1155-1306; Uit: Toine Maas; Lierop een beeld van een dorp, Lierop 1989.

[3] Jean Coenen; Hertog Jan en de Zummerse mens, Een overzicht van de geschiedenis van Someren en Lierop; Someren 2001.

[4] Wiro van Heugten; De bezittingen van Postel onder Lierop; Uit: Toine Maas; Lierop een beeld van een dorp, Lierop 1989.

[5] Camps, Oorkondenboek, nr. 386.

[6] Camps, Oorkondenboek nr. 201.

[7] Coenen, Hertog Jan, blz. 72.

[8] Camps, Oorkondenboek nr. 387. Atrium is een term voor zaalgebouw of hof. Later zien we de term gebruikt worden voor ‘kerkhof’. Of dat hier ook wordt bedoeld is onwaarschijnlijk.

[9] Bijsterveld veronderstelt dat hier inderdaad de hof van Moorsel bedoeld is. (Arnoud-Jan Bijsterveld, De hof van Lierop).

[10] Camps, Oorkondenboek nr. 71.

[11] Camps, Oorkondenboek nr. 387.

[12] Coenen, Hertog Jan, blz. 67 en 69.

[13] Wiro van Heugten, Het Slotje van Lierop, D’n Uytbeyndel nr 13, zomer 1987; Wiro van Heugten; De bezittingen van Postel onder Lierop.

[14] Camps, Oorkondenboek nr. 257.

[15] Pierre van de Meulenhof en Ludo Boeijen gaven inzage in hun bewerking van de cijnsboeken. Die bewerkingen zijn nog niet gepubliceerd.

[16] Op internet zijn diverse vermeldingen te vinden van adellijke families Van Oorbeek of D’ Orbais. De betrouwbaarheid ervan is vaak moeilijk te achterhalen. Twee families cq plaatsen komen in aanmerking voor de naam Orbec. Dat zal niet gelden voor de Zuid-Limburgse plaats Oirsbeek. Een familie met die naam treffen we niet aan. Wel zou het kunnen gaan over Oorbeek in Vlaams-Brabant. Op internet staat een verwijzing naar een publicatie van Lodewijk Roba in Brabantse Folklore en Geschiedenis van maart 1970. Daaraan wordt ontleend dat de familie Van Oorbeek aan de abdij van Vliermaal in 1156 (maar later ook aan Tongerlo) diverse goederen schonk. Dat er dan tegelijk ook goederen aan Floreffe worden geschonken is niet waarschijnlijk. Bovendien komt in de familie geen persoon voor met de roepnaam Godfried. In het Waals Brabantse Orbais vinden we wel een Godefrois d’Orbais. Bijsterveld vermeldt dat hij in 1155, hetzelfde jaar als de overdracht in Lierop, eerste getuige is bij een schenking van goederen te Orbais aan Floreffe en dat een erfdochter van Orbais huwde met een zoon van hertog Godfried III van Brabant. (Arnoud-Jan Bijsterveld, De hof van Lierop). Verder lezen we nog over een Godefroy d’Orbais anno 1188, die volgens sommige internetbronnen Heer van Sombreffe werd en de grondlegger van de familie Van Sombreffe. Deze familie lijkt een betrouwbare kandidaat voor ons.

[17] Bijsterveld (De hof van Lierop) geeft de mogelijkheid dat Godfried als tussenpersoon het bezit kocht t.b.v. Floreffe. Het lijkt waarschijnlijker dat hij (of zijn voorganger) als ontwikkelaar de ontginning organiseerde.

[18] F.P. Kortlang, De archeologiekaart van Someren. Een archeologische waarden – en beleidskaart voor de gemeente Someren (ArchAeO-Rapport 0913), Eindhoven 2011, bijlage 7, locatie 10.

[19] Over het tweede deel van de naam Moorsel bestaat niet direct duidelijkheid. G. van Berkel en K. Samplonius. (Nederlandse plaatsnamen. De herkomst en betekenis van onze plaatsnamen. Utrecht, 1995) wijzen voor dit tweede deel o.a. op het begrip sele met als betekenis ‘uit één vertrek bestaand gebouw’. Moorsel is dan het zaalgebouw bij het moer. Henk Beijers en Geert-Jan van Bussel (Van d’n Aabeemd tot de Zwijnsput, Helmond 1996, onder Sel/Sele) sluiten daarbij aan, maar wijzen ook op een andere mogelijkheid. De uitgang –sel kan ook ontstaan zijn uit een –lo naam. Bijvoorbeeld de oudste vermelding van Eersel luidt Eresloch (Camps Oorkondenboek nr 5). De landschappelijke situatie staat een verklaring voor Moorsel als ‘bos bij het moer’ ook toe.

[20] Van Heugten, De bezittingen van Postel. Helaas wordt het vermeldingsjaar niet aangegeven.

[21] Er is gebruik gemaakt van de topografische kaarten op www.topotijdreis.nl, van kadastrale gegevens in de beeldbank van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de AHN en de manuscript topografische kaart van 1837, in te zien op www.BHIC.nl.

[22] Het verslag van Johan Otten van zowel het bezoek aan de wal met oud-bewoners, als het beoordelen van de profielen heeft hij ter inzage gegeven, inclusief de foto’s die in 1986 werden gemaakt.

[23] Karel Leenders; Wallen in Noord-Brabant; Uit: Tot hier en niet verder. Historische wallen in het Nederlandse landschap, De stand van kennis; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort.

[24] Mat Theunissen en Liesbeth Theunissen; Een Zaligheid door wallen omringd: praktijkgeval Knegsel; Uit: Tot hier en niet verder. Historische wallen in het Nederlandse landschap, De stand van kennis; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort.

[25] Ineke de Jongh; Inventarisatierapport zuidzijde Velderse wal, Onderzoek naar het zuidelijke gedeelte van de Velderse wal, het gedeelte tussen Landgoed Velder en Landgoed Heerenbeek; Utrecht 2015.

[26] Gegevens zijn ontleend aan: Peter Schut; De invloed van historische wallen op de moderne topografie in de gemeente Barneveld, Gelderland; Uit: Tot hier en niet verder. Historische wallen in het Nederlandse landschap, De stand van kennis; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort.

[27] Gegevens ontleend aan: A.J. Tol, E. Heunks, L.I. Kooistra, L. Meurkens, J.P.W. Verspay; Tussen Aarlese weg en Broekstraat, Archeologisch onderzoek van een historisch cultuurlandschap in Aarle, gemeente Best. Archol Rapport 280, Leiden 2017. Daarnaast een aanvullende opmerking van Johan Verspay over de datering van het oudste erf.

[28] De kaarten zijn ontleend aan www.topotijdreis.nl

[29] Ad Otten, De vestiging van de Duitse Orde in Gemert 1200-1500, Bijdrage tot de geschiedenis van Gemert nr 13, Gemert 1987.

[30] Bert Maes, Lex Roeleveld en Robert Ceelen; Houtwallen en historische beplanting: veldervaringen, herstel en onderhoud. Uit: Tot hier en niet verder. Historische wallen in het Nederlandse landschap, De stand van kennis; Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Amersfoort.

[31] Jan Timmers; Vlechtheggen vlechten, Nieuwsbrief Stichting De Brabantse Boerderij, nr 103, december 2013.

[32] Interessant is ook het voorkomen van toponiemen met het element haag erin, die opvallend vaak voorkomen in de nabijheid van oude kastelen, zoals bijvoorbeeld in Eindhoven (Marienhage), Helmond (Haagstraat), Deurne (Haageind) en Gemert (De Haag). De Haag in Gemert loopt halfrond om het oudste kasteel van Gemert en het kan duiden op een begroeide omwalling rondom het centrale domeingoed van de Heren van Gemert. (Jan Timmers, Ontwikkelingen in Middeleeuws Gemert, Uit: A. Thelen (red), Het Hooghuis te Gemert, Gemert 2001).

[33] Karel Leenders heeft een eerdere versie van dit artikel van een aantal erg nuttige opmerkingen voorzien, waarvoor mijn dank.